Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9342

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-002966-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Langdurige afroompraktijken (OB-fraude, valsheid in geschrift en onjuiste belastingopgaven"


Uitspraak

Parketnummer: 21-002966-07 Uitspraak d.d.: 6 augustus 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 26 juni 2007 in de strafzaak tegen [verdachte] Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr P.J. Siekman, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1: [bedrijf 1] in de of omstreeks de periode van 20 maart 1996 tot en met 8 januari 2004, in de gemeente [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Vennootschapsbelasting over de/het ja(a)r(en) 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 en/of 2002, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) (telkens) hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over die/dat ja(a)r(en) (een) onjuist(e) bedrag(en) aan ondernemingswinst, althans (een) te laag bedrag(en) aan vennootschapsbelasting was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven; 2. [Bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [Bedrijf 4] en/of [bedrijf 5], in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 januari 2004, in de gemeente [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Omzetbelasting over een of meer maanden in de/het ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 en/of 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 en/of 2002 en/of 2003, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) (telkens) hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over die/dat tijdvak(ken) een onjuiste omzet was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven; 3: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 18 september 2004, in de gemeente(n) [pleegplaatsen] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meerdere kasboek(en) van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5], althans enig(e) document(en), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, met het oogmerk om die/dat kasboek(en), althans enig(e) document(en), als echt en onvervalst te gebruiken en/of te doen gebruiken, en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat de in dat/die kasboek(en) vermelde omzet opzettelijk te laag is weergegeven, daar niet alle contante verkopen worden geboekt in de administratie; 4: hij op een of verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997, in de gemeente {pleegplaats} en/of [pleegplaats}, althans in Nederland, en/of [pleegplaats] en/of [pleegplaats], althans in Duitsland, en/of Hong Kong tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een), hierna te noemen, factu(u)r(en) (D-1, D-2, D-3), (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, met het oogmerk om die factu(u)r(en) (D-1, D-2, D-3), als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid, - op de factuur met nummer 5519, d.d. 23 augustus 1996 (D-1) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden -zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; - op de factuur met nummer 5661, d.d. 8 januari 1997 (D-2) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden -zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; - op de factuur met nummer 5710, d.d. 31 januari 1997 (D-3) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden -zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; 5: hij op een of verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 november 2002, in de gemeente [pleegplaats] en/of [pleegplaats] en/of [pleegplaats], althans in Nederland, en/of [pleegplaats] en/of [pleegplaats], althans in Belgie, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een), hierna te noemen, factu(u)r(en) die door [bedrijf 6] zijn verzonden aan [bedrijf 1], met factuurnummer 98101, en [bedrijf 7], met factuurnummer(s) 441099 en/of 107201 en/of 108201 en/of 174201 en/of 21109 en/of 98102 en/of 451099 en/of 106201 en/of 109201 en/of 175201 en/of 21108, terzake de oprichting en de instandhouding van [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9], (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, met het oogmerk om die factu(u)r(en), als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid, op de factu(u)r(en),die door [bedrijf 6] zijn verzonden aan [bedrijf 1], met factuurnummer 98101, en [bedrijf 7], met factuurnummer(s) 441099 en/of 107201 en/of 108201 en/of 174201 en/of 21109 en/of 98102 en/of 451099 en/of 106201 en/of 109201 en/of 175201 en/of 21108, doen vermelden -zakelijk weergegeven- dat de/het te betalen factuurbedrag(en) slechts is voor de verrichte werkzaamheden terzake de oprichting en de instandhouding van [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9], terwijl tevens werkzaamheden zijn verricht, en kosten zijn gemaakt, terzake de oprichting en de instandhouding van [bedrijf 10] en/of [bedrijf 11]; 6: hij in of omstreeks de periode van 29 maart 1995 tot en met 15 maart 2004, in de gemeente [pleegplaats] en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte - voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 1993 en/of 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of 2001 en/of 2002 en/of - voor de Vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1993 en/of 1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 en/of 1999 en/of 2000 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemde aangiftebiljet over die/dat ja(a)r(en) (telkens) een te laag bedrag als uitkering van dividend, althans een te laag bedrag aan inkomsten uit arbeid en/of vermogen en/of uitkeringen, althans een te laag belastbaar inkomen en/of een te laag bedrag aan te betalen vermogensbelasting, was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven; 7: hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in de periode van 14 december 2001 tot en met 21 september 2004,in de gemeente(n) [pleegplaats] en/of [pleegplaats] en/of [pleegplaats], althans in Nederland, en/of Lugano, althans in Zwitserland, en/of [pleegplaats], althans in Belgie, en/of Monaco, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een of meer geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of hebben/heeft doen verbergen en/of hebben/heeft verhuld en/of hebben/heeft doen verhullen, dan wel de rechthebbende(n) op die/dat geldbedrag(en), althans enig(e) voorwerp(en), hebben/heeft verborgen en/of hebben/heeft doen verbergen en/of hebben/heeft verhuld en/of hebben/heeft doen verhullen en/of die/dat geldbedrag(en) voornoemd, althans enig(e) voorwerp(en), voorhanden hebben/heeft gehad en/of voorhanden hebben/heeft doen hebben, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten/wist dat bovengenoemde geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was van fiscale strafbare feiten en/of het opzettelijk valselijk opmaken van kasboeken (zoals onder 3e ten laste gelegd), in elk geval afkomstig van enig misdrijf, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), de afgeroomde bedrijfsomzet(ten) en/of provisie(s) buiten de administratie van [bedrijf 1] gehouden en/of doen houden en/of de bedrijfsomzet(ten) en/of provisie(s) niet werden aangegeven in de aangifte(n) Vennootschapsbelasting en/of de aangifte(n) Omzetbelasting en/of de aangifte(n) Inkomstenbelasting, al dan niet met tussenkomst van [bedrijf 12]. te Lugano, op een of meer bankrekening(en) bij een of meer Zwitserse en/of Duitse en/of Monagaskische bank(en) geopend, waarop op een of meer tijdstip(pen) een of meer geldbedrag(en) afkomstig van enig misdrijf, waren/was gestort. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Nietigheid van de dagvaarding Door de verdediging van verdachte is aangevoerd, zoals weergegeven in de pleitnotitie, dat kort gezegd- de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nietig is. Het tenlastegelegde bevat een onvoldoende feitelijke omschrijving van het delict en derhalve biedt het gestelde geen opening voor een discussie over het verwijt aan het adres van verdachte. De raadsman stelt dat toch minimaal één aangifte beschreven dient te zijn waaruit aan de hand van bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat aan de delictsbestanddelen is voldaan. Het hof is van oordeel dat het betoog van de raadsman onjuist is en verwerpt dit verweer. In het onder 2 tenlastegelegde kan worden volstaan met de omschrijving “onjuist”; niet hoeft te worden aangegeven, welke posten in welke aangiften onjuist zijn (zie HR 26-01-1988, NJ 1988, 792). Ook overigens bevat het onder 2 tenlastegelegde geen innerlijke tegenstrijdigheden en is het, mede gelet op de verweren van de verdediging, een voldoende duidelijke opgave van het tenlastegelegde zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Door de verdediging van verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie, ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging, omdat de officier van justitie, door het niet vervolgen van verdachtes broer, [getuige 1], in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en aldus de beginselen van een goede procesorde heeft geschonden. Het hof verwerpt dit verweer. Allereerst merkt het hof dienaangaande op dat op grond van het opportuniteitsbeginsel het aan het openbaar ministerie vrijstaat om te bepalen tegen wie de strafvervolging in een bepaalde zaak zich zal richten. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de positie van [getuige 1] in deze zaak duidelijk anders is dan die van verdachte. [Getuige 1] heeft bij de Belastingdienst opening van zaken gegeven en een beroep gedaan op de inkeerbepaling ex artikel 69, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hij heeft tevens een vergelijk willen treffen met de fiscus en daarvan gebruik gemaakt. Aan verdachte zijn, naast het onder 4 tenlastegelegde, tevens andere feiten tenlastegelegd waarin zijn broer geen rol speelt. Gelet op de rol van verdachte en de hem tenlastegelegde feiten, afgezet tegen de positie van [getuige 1] die de consequenties van zijn handelen heeft aanvaard, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot de vervolging van verdachte is kunnen komen. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het enkele gegeven dat afgeroomde bedrijfsomzetten buiten de administratie van [bedrijf 1] zijn gehouden is onvoldoende om te kunnen stellen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen. Ook blijkt onvoldoende van stortingen (op buitenlandse banken) na 14 december 2001. Overweging met betrekking tot het bewijs Door de raadsman is gesteld dat het door de FIOD-ECD opgemaakte proces-verbaal niet aan de eisen van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering voldoet; het proces-verbaal ontbeert bewijskracht met name omdat het kort gezegd geen feiten, maar conclusies bevat. Het hof zal voor bewezenverklaring van de feiten slechts gebruik maken van de door verbalisanten in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften voorzover die behelzen mededeling van feiten of omstandigheden die door hen zelf zijn waargenomen of ondervonden. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat aan de hand van de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van de getuige-deskundige [getuige 2] vaststaat dat er verschillen zijn tussen de zogenaamde “Z afslagen” en de boekingen in de kasboeken. De getuige-deskundige [getuige 2] heeft nader onderzoek met betrekking tot de verschillen verricht. Ter terechtzitting van het hof is [getuige 2] als getuige-deskundige gehoord en hij is daarbij niet teruggekomen op zijn eerdere bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Hij heeft enkel toegelicht dat hij een beperkt aantal geregistreerde transacties nader heeft bekeken en dat een aantal verschillen kunnen worden verklaard door het ten onrechte niet corrigeren van pinbetalingen die op de kassa zijn aangeslagen als ware sprake van een betaling in contant geld, maar hij heeft ook gezegd dat hem niet bekend is, of de nader onderzochte posten “at random” gekozen zijn. Derhalve kan niet worden gezegd dat sprake is van een statistisch verantwoorde steekproef. Voor elk van de jaren 1996 tot en met 2003 jaar geldt dat er weken zijn dat geconstateerd is dat het totaal volgens de Z-afslagen de totalen van de kasboekingen overtreft. Voorts is er een briefje, opgenomen in het dossier onder bijlage B-11, waarbij er een verschil, van € 1.000 , wordt geconstateerd tussen de Z-afslag en de boeking in het kasboek. De aanwezigheid van niet in de administratie verantwoorde kasomzetten wordt ondersteund door contante stortingen bij een Duitse bank in de grensstreek. Voor het jaar 2001 ontbreken kassarollen ten aanzien van de vestigingen in Apeldoorn, Epe en Vaassen. Een vergelijking tussen de Z-afslagen en de kasboeken was derhalve in zoverre niet mogelijk. Een verschil tussen de Z-afslagen en de kasboeken is over 2001 wel geconstateerd voor de vestiging in Amersfoort, ook nadat er rekening mee is gehouden dat de per pinbetaling betaalde verkopen in die vestiging ten onrechte als kasbetaling zijn verwerkt. Het hof acht derhalve bewezen dat de contante omzetten in de jaren 1996 tot en met 2003 niet juist in de kasboeken zijn verantwoord. Gelet op het structurele karakter van het afromen van de contante ontvangsten en gezien de verklaring van [getuige 1] kan niet worden uitgesloten dat ook in de jaren vóór 1996 een deel van de per kas gerealiseerde omzet buiten de administratie is gehouden. Het wettig en overtuigend bewijs ter zake is echter onvoldoende. Voorts is het hof van oordeel dat ernstig kan worden betwijfeld of de wijze waarop de waarde van de voorraden werd vastgesteld in overeenstemming is met goed koopmansgebruik. In het licht echter van hetgeen de [getuige 3] en de getuige-deskundige [getuige 2] hebben verklaard omtrent de aanvaardbaarheid van de waardering – wat daarvan fiscaal inhoudelijk ook moge wezen – ontbreekt het vereiste wettig en overtuigend bewijs dat op dit punt opzet heeft bestaan op het onjuist of onvolledig doen van aangifte van de vennootschapsbelasting. Het hof zal verdachte ten aanzien van feit 1 dan ook vrijspreken voor zover het tenlastegelegde ziet op aangiften over de jaren 1994 en 1995. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. [bedrijf 1] in de periode van 20 maart 1996 tot en met 8 januari 2004, in de gemeente Apeldoorn , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Vennootschapsbelasting over de jaren 1996 en 1997 en 1998 en 1999 en 2000 en 2001 en 2002, onjuist heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheden hierin bestaan, dat in genoemde aangiftebiljetten over die jaren een onjuist bedrag aan winst was aangegeven, en aan welke vorenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven; 2. [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4]. en [bedrijf 5], in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 januari 2004, in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Omzetbelasting over een of meer maanden in de jaren 1996 en 1997 en 1998 en 1999 en 2000 en 2001 en 2002 en 2003, onjuist heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen /de Belastingdienst, terwijl daarvan telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheden telkens hierin bestaan, dat in genoemde aangiftebiljetten over die tijdvakken een onjuiste omzet was aangegeven, aan welke vorenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven; 3: hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 18 september 2004, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk kasboeken van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en [bedrijf 5], zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt , met het oogmerk om die kasboeken als echt en onvervalst te gebruiken , en bestaande die valsheid hierin dat de in die kasboeken vermelde omzet opzettelijk te laag is weergegeven, daar niet alle contante verkopen worden geboekt in de administratie; 4: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997, in Nederland, en Hong Kong tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk , hierna te noemen, facturen (D-1, D-2, D-3), elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft doen opmaken , met het oogmerk om die facturen (D-1, D-2, D-3), als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid, - op de factuur met nummer 5519, d.d. 23 augustus 1996 (D-1) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden –zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; - op de factuur met nummer 5661, d. d. 8 januari 1997 (D-2) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden –zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; op de factuur met nummer 5710, d. d. 31 januari 1997 (D-3) van ABUS (Hong Kong) Limited aan [bedrijf 2] doen vermelden –zakelijk weergegeven- dat voor de levering van 30.240 stuks Padlocks under Master Load logo een bedrag van US$ 2,18 dient te worden betaald, terwijl de werkelijke prijs van voornoemde Padlocks US$ 1,18 bedraagt; 5: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 1998 tot en met 30 november 2002, in de gemeente Nijmegen , tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk , hierna te noemen, facturen die door [bedrijf 6] zijn verzonden aan [bedrijf 1], met factuurnummer 98101, en aan [bedrijf 7], met factuurnummers 441099 en 107201 en 108201 en 174201 en 21109 en 98102 en 451099 en 106201 en 109201 en 175201 en 21108, elk zijnde een geschrift dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft doen opmaken , met het oogmerk om die facturen, als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid, op de facturen, die door [bedrijf 6] zijn verzonden aan [bedrijf 1], met factuurnummer 98101, en aan [bedrijf 7], met factuurnummers 441099 en 107201 en 108201 en 174201 en 21109 en 98102 en 451099 en 106201 en 109201 en 175201 en 21108, doen vermelden -zakelijk weergegeven- dat de te betalen factuurbedragen voor de verrichte werkzaamheden terzake de oprichting en de instandhouding van [bedrijf 8] en [bedrijf 9], terwijl tevens werkzaamheden zijn verricht, en kosten zijn gemaakt, terzake de oprichting en de instandhouding van [bedrijf 10] en [bedrijf 11]. 6: hij in de periode van 29 maart 1995 tot en met 15 maart 2004, in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte - voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over de jaren 1993 en 1994 en 1995 en 1996 en 1997 en 1998 en 1999 en 2000 en 2001 en 2002 en - voor de Vermogensbelasting over de jaren 1993 en 1994 en 1995 en 1996 en 1997 en 1998 en 1999 en 2000 onjuist heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemde aangiftebiljet over die jaren een te laag bedrag aan belastbaar inkomen en een te laag bedrag aan vermogen waren aangegeven. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde: - geldende voor de periode tot en met 31 december 1997 - telkens: Feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorzien aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon (oud), meermalen gepleegd; - geldende voor de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 - telkens: Feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorzien aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon (oud), meermalen gepleegd; - geldende voor de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 29 februari 2004 - telkens: Feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon (oud), meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde telkens: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde: - geldende voor de periode tot en met 31 december 1997 - : Opzettelijk een bij de belastingwet voorzien aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (oud); - geldende voor de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 - : Opzettelijk een bij de belastingwet voorzien aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (oud), meermalen gepleegd;. - geldende voor de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 29 februari 2004 -: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (oud), meermalen gepleegd. - geldende voor de periode vanaf 1 maart 2004 -: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Ontslag van alle rechtsvervolging Door de raadsman van verdachte is eveneens betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van rechtsvervolging met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde feit. De raadsman heeft gesteld dat een factuur niet vals is indien op deze factuur niet volledig vermeld staat welke prestatie geleverd is. De onvolledigheid van de omschrijving leidt niet tot een onjuiste omschrijving en dus niet tot valsheid in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Het betoog van de raadsman miskent dat die facturen de valse schijn opwekken, dat slechts werkzaamheden ter zake van [bedrijf 8] en [bedrijf 9] zijn verricht, terwijl in feite ook voor werkzaamheden ter zake van [bedrijf 10] en [bedrijf 11] vergoedingen in rekening werden gebracht. Ook dit verweer zal worden verworpen. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde, na een eis van de officier van justitie van 36 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte en de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen van deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte voor het tenlastelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het betreft in deze zaak een jarenlange welbewust structureel uitgevoerde fiscale fraude waarbij verdachte, via zijn ondernemingen, een centrale rol speelt. Jarenlang heeft verdachte bewust zijn omzet afgeroomd en op deze wijze “zwart” geld gecreëerd dat via het buitenland weer (deels) terugkwam als leningen aan verdachtes bedrijven. Verdachte heeft stelselmatig de administratie van zijn bedrijven valselijk opgemaakt. De aldus opgemaakte onjuiste administratie werd als basis gebruikt voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting en vennootschapsbelasting van verdachtes bedrijven en de jaaropgaven voor de inkomstenbelasting en (toentertijd) vermogensbelasting. Het gevolg van dit handelen is dat er minder belastingen zijn voldaan en aanslagen van de Belastingdienst op een te laag bedrag werden vastgesteld. Door deze fraude is de Staat benadeeld voor een aanzienlijk bedrag aan gemiste belastinginkomsten. Verdachte heeft welbewust gehandeld om er zelf direct dan wel indirect financieel beter van te worden. Bij de behandeling van de zaak heeft verdachte geen spoor van inzicht in het laakbare van zijn handelen getoond; verdachte is vooral nijdig op zijn broer [getuige 1], de veroorzaker van deze strafzaak. Voor afdoening van feiten als de onderhavige is slechts – mede vanuit generaal preventief oogpunt - het opleggen van een vrijheidsstraf passend. Daar komt nog bij dat verdachte, toen zijn zoon op jeugdige leeftijd aantrad als directeur in een van de bedrijven van verdachte, is doorgegaan met de bestaande frauduleuze praktijken en zijn zoon daarin heeft betrokken. Bij de straftoemeting heeft het hof mede acht geslagen op de lange duur van de bewezenverklaarde feiten. Tevens heeft het hof kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij first-offender is en heeft ook in aanmerking genomen de (fiscale) gevolgen die deze zaak voor verdachte c.q. voor zijn ondernemingen zal hebben Gelet op voormelde vrijspraak en mede gelet op de effecten van de nieuwe VI-regeling, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf, komt het hof tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft geen redenen aanwezig bevonden tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf. Het hof is er daarbij van uitgegaan dat het openbaar ministerie zich zal houden aan de ter terechtzitting gedane toezegging, nu ook aan verdachtes zoon een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal worden opgelegd, vanwege de continuïteit van de door verdachten gedreven ondernemingen en de daaraan gekoppelde werkgelegenheid, deze straffen niet gelijktijdig ten uitvoer te leggen. Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte aangevoerd dat de berechting van verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn en dat dit moeten leiden tot matiging van de straf. Uit de stukken van de zaak is het navolgende gebleken: - op 21 september 2004 hebben doorzoekingen in de bedrijven van verdachte en in de woning van verdachte plaatsgevonden; - op 4 juli 2005 is verdachte voor de onderhavige zaak aangehouden en in verzekering gesteld en gehoord; - op 15 januari 2007 is in het kader van een mini-instructie de getuige-deskundige [getuige 2] door de rechter-commissaris gehoord; - op 30 januari 2007 is de zaak door de rechtbank behandeld en vervolgens de behandeling aangehouden tot 12 juni 2007; - op 12 juni 2007 is de behandeling voorgezet en vervolgens is op 26 juni 2007 door de rechtbank het vonnis gewezen; - onderscheidenlijk is op 26 juni 2007 en 4 juli 2007 door verdachte en de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis; - op 29 november 2007 is de zaak ingekomen ter griffie van het hof, - en vervolgens is de zaak op 23 juli 2008 inhoudelijk behandeld door het hof. Tussen de datum van aanvang van de zaak, het eerste moment dat jegens verdachte door het openbaar ministerie een handeling is verricht waaruit hij kon afleiden, dat hij voor deze feiten zou worden vervolgd, zijnde de dag van de doorzoeking, en de datum dat de zaak voor de eerste maal werd behandeld door de rechtbank, ligt een periode van meer dan twee jaar. Het hof is van oordeel dat vastgesteld moet worden dat in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting is overschreden. Die overschrijding is gelet op de ingewikkeldheid en omvang van de zaak zo gering dat, mede gelet op de voortvarende behandeling bij het hof en de omstandigheid dat de totale termijn voor afdoening van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet is overschreden, volstaan kan worden met de constatering ervan zonder dat verder consequenties aan de overschrijding worden verbonden. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68(oud), 69 en 69 (oud) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr P.C. Vegter en mr J.M.J. Denie, raadsheren, in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier, en op 6 augustus 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.