Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9473

Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers42533
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 26 AWR (oud) en art. 8:26 Awb. Uitspraak op bezwaar niet ten name van belanghebbende; beroep bij Hof is niet-ontvakelijk. Voor derde geen mogelijkheid om als toegelaten partij aan het geding deel te nemen omdat deze derde zelf beroep bij het Hof had kunnen instellen.


Uitspraak

Nr. 42.533 8 augustus 2008 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juli 2005, nr. 05/00496, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting. 1. Het geding in feitelijke instantie Ter zake van het parkeren op 16 maart 2004 en 17 maart 2004 te Z zijn twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Haarlemmermeer opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van het hoofd van de sector Belastingen van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het Hoofd) gehandhaafd. Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, en de uitspraken alsmede de naheffingsaanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. X te Z (hierna: belanghebbende) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende en A B.V. te Z (hierna: A) hebben tevens (voorwaardelijk) incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Het College heeft voorts het incidentele beroep beantwoord. Belanghebbende en A hebben in het principale beroep een conclusie van dupliek en in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende en A hebben de zaak doen toelichten door mr. P. Garretsen, advocaat te Amsterdam. 3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie 3.1. Tegen de onderhavige naheffingsaanslagen is bij brief van 23 maart 2004 bezwaar gemaakt door A. Daarop is door het Hoofd uitspraak gedaan jegens A. Nu de uitspraken van het Hoofd niet ten name van belanghebbende zijn gesteld en het belanghebbende is die tegen die uitspraken beroep heeft ingesteld, had het Hof het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk dienen te verklaren. 3.2. Gelet op het hiervoor overwogene, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen. De in het principale beroep en de in het voorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende voorgestelde middelen behoeven geen behandeling. 4. Beoordeling van het in het onvoorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende voorgestelde middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 5. Beoordeling van de in het incidentele beroep van A voorgestelde middelen 5.1. Het door A voorgestelde middel I keert zich tegen de onderdelen 5.1.1 tot en met 5.1.3 van de uitspraak van het Hof. In die onderdelen heeft het Hof het verzoek van A verworpen om haar in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen op basis van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). 5.2. Nu niet belanghebbende, maar A bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen, had zij op de voet van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tegen de uitspraken op bezwaar beroep kunnen instellen bij het Hof. Nu zij dit heeft nagelaten, biedt artikel 8:26 van de Awb haar niet de mogelijkheid als toegelaten partij aan het geding deel te nemen. Laatstgenoemde bepaling beoogt immers niet te voorzien in participatie door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 117/118). Middel I faalt derhalve. 5.3. Middel II kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 7. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het principale beroep in cassatie van het College gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verklaart het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van het Hoofd niet-ontvankelijk, verklaart het onvoorwaardelijke incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond, en verklaart het incidentele beroep in cassatie van A ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008.