Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9546

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/162 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomsten uit arbeid. Korting en terugvordering WAO-uitkering.


Uitspraak

08/162 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 november 2007, 07/1930 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv nog nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door A.J. Stavenuiter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Vork. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de rechtmatigheid van de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op de aan appellante verstrekte WAO-uitkering en de terugvordering van € 14.604,24 bruto over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 maart 2003. 1.2.1 De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak verwezen naar haar eerdere tussen partijen gewezen uitspraken van 27 mei 2004 en 9 mei 2007 waarin zij geoordeeld heeft dat de toepassing van het kortingsartikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht in beginsel in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel tenzij sprake is van - kortgezegd - redelijkerwijs weten dan wel toedoen aan de kant van de betrokkene. 1.2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante redelijkerwijs kon weten dat de inkomsten die zij vanaf 1 juli 2001 verwierf van invloed konden zijn op de hoogte van de aan haar uit te betalen WAO-uitkering. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De rechtbank heeft ook de terugvorderingsbeslissing in stand gelaten. 2. In hoger beroep heeft appellante gewezen op de onredelijke uitkomst van de korting en de terugvordering, nu het Uwv al vanaf november 2001 op de hoogte was van het feit dat appellante weer aan het werk was en het Uwv verzuimd heeft in de periode in geding inkomstenformulieren toe te zenden. 3. Van de kant van het Uwv is in hoger beroep gewezen op de informatieplicht die meebrengt dat appellante uit eigen beweging informatie over haar werkzaamheden en inkomsten had moeten verstrekken. De inkomstenformulieren zijn daarbij slechts een hulpmiddel. 4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegd oordeel van de rechtbank ter zake. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. 4.2. Naar het oordeel van de Raad treft de grief dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de toepassing van artikel 44 van de WAO geen doel. Gelet op het aantal uren dat appellante ingaande 1 juli 2001 is gaan werken en het inkomen dat zij met die werkzaamheden is gaan verwerven, alsmede het gegeven dat appellante voorafgaand aan de desbetreffende werkhervatting door middel van de brief van 1 maart 2001 is gewezen op de consequenties van werkhervatting - weliswaar bij een andere werkgever - moet het haar redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat deze inkomsten van invloed konden zijn op de uitkering of het bedrag daarvan dat werd uitbetaald. 4.3. De omstandigheid dat het Uwv in 2001 aan appellante geen inkomstenformulier heeft gestuurd en richting appellante niet heeft gereageerd op de door appellantes werkgever gedane melding op 27 november 2001 van het dienstverband, doet daar niet aan af. In deze melding worden de loonbedragen die appellante zijn uitbetaald overigens niet vermeld. 4.4. Tenslotte wijst de Raad met het Uwv op de inlichtingenplicht van artikel 80 van de WAO, waaruit volgt dat appellante óók onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan het haar duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. 4.5. Met betrekking tot de juistheid van het bedrag van de terugvordering overweegt de Raad dat het bedrag van € 14.604,24 het bruto bedrag is dat appellante moet terugbetalen. De door haar reeds betaalde bedragen alsmede de schadevergoeding worden daarop in mindering gebracht. 4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet de Raad concluderen dat het hoger beroep niet kan slagen. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008. (get.) J. Brand. (get.) A. Wit. CB