Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9713

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers293912 / HA ZA 07-2602
Statusgepubliceerd


Indicatie

onrechtmatige daad; verduistering in dienstbetrekking; toelaatbaarheid beeldopnamen als bewijs uvm artikel 8 Wet Bescherming Persoonsgegevens


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 293912 / HA ZA 07-2602 Uitspraak: 6 augustus 2008 (bij vervroeging) VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALTAJO B.V., gevestigd te Weesp, eiseres, procureur mr. J. Kneppelhout, advocaat mr. G. Brunt te Haarlem, - tegen - [gedaagde], wonende te Rotterdam, gedaagde, procureur en advocaat mr. R.F. Nelisse te Rotterdam. Partijen worden hierna aangeduid als "Altajo" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 24 september 2007 en de door Altajo overgelegde producties; - conclusie van antwoord; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 januari 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - de op 19 maart 2008 ingekomen brief met bijlagen van mr. Kneppelhout; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 april 2008; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door Altajo overgelegde productie; - akte aan de zijde van Altajo, met producties; - antwoordakte aan de zijde van [gedaagde]; - akte aan de zijde van Altajo, met producties; - de stukken van het op 11 september 2007 ten verzoeke van Altajo en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag en het op 11 september 2007 ten verzoeke van Altajo en ten laste van [gedaagde] onder de naamloze vennootschap Postbank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag; - akte van depot d.d. 14 mei 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Altajo is een joint venture van ABN AMRO Bank N.V. en Rabobank Nederland. Altajo exploiteert een geldcentrale waar zogenaamde afstortingen van aangesloten banken worden geteld en afgehandeld. 2.2 [gedaagde] is van 2 tot 25 juli 2007 via uitzendbureau Capac Inhouse Services als medewerker “transport” werkzaam geweest bij de geldcentrale van Altajo te Capelle aan den IJssel. Tot de werkzaamheden van de medewerker “transport” behoren onder meer het vervoeren van sealbags met vreemde valuta van de medewerker die de vreemde valuta na aankomst op de geldcentrale overpakt in een doorzichtige dichtgeplakte sealbag naar de vreemde valuta kassier. 2.3 Een bankshop van ABN AMRO N.V., gevestigd aan de Markt 7 te Middelburg, heeft op 19 juli 2007 bij Altajo een sealbag afstorting van vreemde valuta met nummer 0050163783 gedaan. Een bankshop van ABN AMRO N.V., gevestigd aan de Bergse Dorpsstraat 8 te Rotterdam, heeft op 23 juli 2007 bij Altajo een sealbag afstorting van vreemde valuta met nummer 0050226309 gedaan. Deze afstortingen zijn door de vreemde valuta kassier van Altajo niet geteld. 2.4 Altajo heeft op 7 augustus 2007 bij de politie Rotterdam-Rijnmond aangifte gedaan tegen [gedaagde] terzake van verduistering van de onder 2.3 genoemde sealbags. 3 De vordering 3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich een bedrag van € 29.458,46 toe te eigenen en [gedaagde] te veroordelen om aan Altajo te betalen € 29.458,46 vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten met inbegrip van de kosten van beslaglegging en bewaring. 3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Altajo aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: - [gedaagde] heeft zich op 20 respectievelijk 24 juli 2007 schuldig gemaakt aan verduistering van in totaal € 29.458,46 door op deze data twee sealbags met vreemde valuta, die hij geacht werd bij de kassier ter verdere afhandeling af te geven, in zijn kleding te verstoppen en die vervolgens te ontvreemden. Op 20 juli 2007 betrof het verduisterde bedrag € 10.387,40 uit sealbag met nummer 0050163783, en op 24 juli 2007 betrof het verduisterde bedrag € 19.071,06 uit sealbag met nummer 0050226309; - de verduisteringen van de sealbags door [gedaagde] zijn vastgelegd op beeldopnamen en blijken uit de bij Altajo geldende administratieve procedures. De digitale videobeelden tonen onweerlegbaar aan dat [gedaagde] op 20 juli 2007 om 11.34 uur de sealbag met vreemde valuta wegneemt en in zijn broek verstopt. Op de beelden van 24 juli 2007 is het wegnemen zelf niet te zien. Uit de opvolgende beelden is echter duidelijk dat uit de bak waarin de sealbag met vreemde valuta steeds geplaatst is geweest op de kar die [gedaagde] onder zijn hoede had, om 14.11 uur de sealbag is verdwenen die er kort daarvoor nog in had gelegen. Uit de beelden volgt dat [gedaagde] de sealbag heeft weggenomen. Het gedrag van [gedaagde] is gelijk aan het gedrag dat hij vertoonde toen hij de sealbag op 20 juli 2007 heeft weggenomen; - Altajo heeft aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de respectieve data van verduistering. 4 Het verweer 4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Altajo in de kosten van het geding. 4.2 [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd: - [gedaagde] heeft de bij dagvaarding overgelegde producties niet ontvangen, zodat de rechtbank deze producties buiten beschouwing dient te laten; - Altajo heeft geen rechtsgronden voor haar vordering aangevoerd, zodat de dagvaarding nietig is; - [gedaagde] betwist dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering; - [gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat de sealbags een waarde vertegenwoordigen van in totaal € 29.458,46; - [gedaagde] betwist dat Altajo de betrokken banken schadeloos heeft moeten stellen voor een bedrag van € 29.458,46; - [gedaagde] betwist dat op de gemaakte filmbeelden te zien zou zijn dat hij zich schuldig maakt aan verduistering. De filmbeelden zijn onrechtmatig verkregen. 5 De beoordeling 5.1 [gedaagde] heeft als meest vergaand verweer aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, aangezien Altajo geen rechtsgronden voor haar vordering heeft aangedragen. Altajo heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en voorts gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 29.458,46. Uit de inhoud van de dagvaarding volgt dat Altajo daartoe heeft aangevoerd dat [gedaagde] zich tegenover haar heeft schuldig gemaakt aan verduistering door tijdens de uitoefening van hem opgedragen werkzaamheden twee sealbags met vreemde valuta weg te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Altajo hiermee voldaan aan de op grond van artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan haar te stellen eisen, zodat het verweer faalt. 5.2 [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de bij dagvaarding overgelegde producties niet heeft ontvangen. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Altajo bij monde van haar advocaat toegezegd deze producties zo spoedig mogelijk aan de advocaat van [gedaagde] te zullen doen toekomen. [gedaagde] is bij akte na comparitie niet meer op het niet ontvangen hebben van de bij dagvaarding overgelegde producties teruggekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij deze inmiddels heeft ontvangen en alsnog heeft kunnen bestuderen. De rechtbank zal derhalve voorbij gaan aan het verzoek van [gedaagde] genoemde producties bij haar beoordeling buiten beschouwing te laten. 5.3 Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering van twee sealbags met vreemde valuta. Als door Altajo gesteld, en door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen vast dat [gedaagde] op 20 juli respectievelijk 24 juli 2007 de sealbags met nummers 0050163783 respectievelijk 0050226309 in ontvangst heeft genomen van de medewerker die de vreemde valuta na aankomst op de geldcentrale overpakt in een doorzichtige dichtgeplakte sealbag. Voort staat tussen partijen vast dat [gedaagde] tot taak had de sealbags naar de vreemde valuta kassier te vervoeren en aldaar af te geven. Tenslotte staat als door Altajo gesteld en door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken vast dat de sealbags de vreemde valuta kassier niet hebben bereikt. Hieruit volgt dat de sealbags op enig moment na de in ontvangst name door [gedaagde] zijn verdwenen. 5.4 Altajo heeft van de door [gedaagde] verrichte handelingen op 20 en 24 juli 2007 beeldopnamen gemaakt die zij ten bewijze van haar stelling dat [gedaagde] zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering wenst te gebruiken. Nu [gedaagde] de gestelde verduistering heeft betwist, er geen rechtstreeks bewijs over zijn rol in de verdwijning van de sealbags in het dossier aanwezig is en (nog) geen strafrechtelijke vervolging, laat staan veroordeling heeft plaatsgevonden, spelen de door Altajo gedeponeerde beeldopnamen een rol van betekenis. [gedaagde] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat deze beeldopnamen onrechtmatig zijn verkregen, nu zij zijn verwerkt in strijd met het gestelde in artikel 8 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In het midden kan blijven of de beeldopnamen zijn verkregen in strijd met het gestelde in artikel 8 WBP. De WBP beoogt de privacy van personen te beschermen. Zelfs indien geoordeeld zou moeten worden dat verwerking van de beeldopnamen niet zou zijn toegestaan gelet op artikel 8 WBP, en daarmee dat de privacy van [gedaagde] zou zijn geschonden, dan nog betekent dat niet zonder meer dat de beeldopnamen niet in een civiele procedure als bewijs gebruikt kunnen worden. In een civiele procedure heeft de rechter een grote vrijheid in de waardering van het bewijs. Materiële waarheidsvinding staat voorop. In dit kader zal een belangenafweging moeten worden gemaakt, waarbij enerzijds het belang van de werkgever speelt om onrechtmatigheden in de onderneming te kunnen opsporen, en anderzijds het belang van de werknemer om beschermd te zijn tegen inbreuken op zijn privacy, ook op de werkplek. In dit geval spelen de volgende omstandigheden bij deze belangenafweging een rol. Altajo exploiteert een geldcentrale waarin grote hoeveelheden geld omgaan, waarbij door veel verschillende personen handelingen met dat geld worden verricht. Het is een feit van algemene bekendheid dat op plaatsen waar grote hoeveelheden geld omgaan misbruik op de loer ligt. Gelet op die omstandigheden heeft Altajo er belang bij om voorzorgsmaatregelen te treffen teneinde misbruik te voorkomen. De rechtbank overweegt daarbij dat [gedaagde] blijkens zijn verklaring ter comparitie bekend was met het gebruik van cameratoezicht en dat de beeldopnamen zijn gemaakt in de verwerkingsruimte, en niet op een plaats waar een werknemer zich onbespied mocht wanen, zoals een toilet of kleedruimte. Daarmee heeft Altajo naar het oordeel van de rechtbank gehandeld met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en acht de rechtbank het bewijs, zelfs indien het zou zijn verkregen in strijd met het gestelde in artikel 8 WBP, bruikbaar in deze procedure. 5.5 Delen van de op 20 respectievelijk 24 juli 2007 gemaakte beeldopnamen zijn ter gelegenheid van de comparitie van partijen aan [gedaagde] getoond en aan hem voorgehouden. [gedaagde] heeft betwist dat op de beeldopnamen te zien is dat hij de sealbags verduistert. Voor de rechtbank is duidelijk dat [gedaagde] op 20 juli 2007 rond 08.53 uur een sealbag met vreemde valuta in een bak op zijn kar zet, dat deze sealbag enige uren op de door [gedaagde] gebruikte kar heeft gestaan, en dat [gedaagde] rond 11.34 uur de sealbag uit de bak op zijn kar pakt en deze sealbag in of onder zijn kleding verstopt. [gedaagde] heeft desgevraagd verklaard dat hij de sealbag onder in de kar heeft gelegd, maar daarvan is op de beelden niets terug te zien, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbijgaat. Nu [gedaagde] geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor zijn handelingen, gaat de rechtbank er op grond van de beeldopnamen vanuit dat hij de sealbag met nummer 0050163783 heeft verduisterd. Op de beeldopnamen van 24 juli 2007 is te zien dat [gedaagde] rond 11.27 uur een kar meeneemt waarop een sealbag met vreemde valuta staat, dat de sealbag rond 13.45 uur nog altijd in een bak op de door [gedaagde] gebruikte kar staat, en dat de bak rond 14.11 uur leeg is. Op de beeldopnamen is niet te zien dat [gedaagde] een sealbag wegneemt. De rechtbank acht desondanks voldoende aannemelijk dat [gedaagde] zich tevens schuldig heeft gemaakt aan verduistering van de sealbag met nummer 0050226309. Zij neemt hierbij in aanmerking dat [gedaagde] kennelijk zonder reden en, naar onweersproken is gebleven, in strijd met de instructies enige uren met de sealbag heeft rondgelopen zonder deze bij de vreemde valuta kassier af te geven, dat hij zich kennelijk zonder reden met de kar heeft opgesteld op plaatsen in de verwerkingsruimte waar hij voor zijn werkzaamheden niet behoefde te zijn, en dat zijn gedragingen (urenlang onder zich houden van de sealbag, afdekken van de bak met een schrijfmap) overeenkomen met het gedrag dat hij vertoonde op 20 juli 2007, de datum van de verduistering van de eerste sealbag. De rechtbank betrekt in haar oordeel voorts de niet weersproken stellingen van Altajo dat de verdwenen sealbags nergens in de verwerkingsruimte of elders bij Altajo zijn aangetroffen, dat de opgenomen camerabeelden geen enkele indicatie geven voor de verdenking dat een ander personeelslid zich deze sealbags zou hebben toegeëigend, en dat bij Altajo niet eerder bedragen zijn vermist betreffende het verwerken van vreemde valuta met uitzondering van kleine tekorten door telfouten, en leidt hieruit af dat een andere oorzaak voor de verdwijning van de sealbag hoogst onwaarschijnlijk geacht moet worden. Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast staat dat [gedaagde] twee sealbags heeft verduisterd, heeft hij jegens Altajo onrechtmatig gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen. 5.6 [gedaagde] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat de sealbags een waarde vertegenwoordigen van in totaal € 29.458,46. Altajo heeft als productie 12 de specificaties van de onder 2.3 genoemde stortingen in het geding gebracht. Voorts heeft zij bij akte na comparitie (als bijlagen 1A t/m 1F en 2A t/m 2E bij het als productie 14 overgelegde politiedossier) de “Inzending Vreemd bankpapier” van de bankshop te Middelburg respectievelijk de bankshop te Rotterdam in het geding gebracht. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat volgens de betreffende bankshops vreemde valuta zijn gestort die een waarde vertegenwoordigden van in totaal € 29.458,46. Juist is dat de betreffende sealbags niet meer zijn geteld in de geldcentrale van Altajo, zodat verificatie van de door de bankshops opgegeven specificaties ontbreekt, maar nu zulks achterwege is gebleven tengevolge van de verduistering van de sealbags door [gedaagde], kan het achterwege blijven van deze verificatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan Altajo worden tegengeworpen. Nu [gedaagde] voorts heeft volstaan met een blote betwisting van de waarde van de sealbags, zal de rechtbank zijn verweer op dit punt passeren, en acht zij voldoende aannemelijk dat de sealbags een waarde vertegenwoordigen van in totaal € 29.458,46. 5.7 [gedaagde] heeft betwist dat Altajo ABN AMRO N.V. voor een bedrag van € 29.458,46 schadeloos heeft gesteld, en daartoe aangevoerd dat niet gebleken is dat Altajo gehouden was een vergoeding aan ABN AMRO N.V. te betalen, aangezien ABN AMRO N.V. Altajo niet aansprakelijk heeft gesteld. Altajo heeft als productie 12 een factuur van ABN AMRO N.V. d.d. 12 september 2007 met factuurnummer ALT-0001-07-08/2 ten bedrage van € 29.458,46 betreffende “claims inz. verschillen” overgelegd, alsmede een bankafschrift waaruit blijkt dat Altajo op 19 september 2007 € 29.458,46 aan ABN AMRO N.V. heeft overgemaakt met betrekking tot factuur ALT-0001-07-08/02. Voorts heeft Altajo als producties 15 en 16 verklaringen van Altajo en ABN AMRO N.V. in het geding gebracht, waarin - kort gezegd- wordt gesteld dat Altajo in verband met de geconstateerde verduistering een bedrag van € 29.458,46 aan ABN AMRO N.V. heeft vergoed, en voor dit bedrag schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Altajo in het geding gebrachte stukken genoegzaam dat zij ABN AMRO N.V. terzake van de door [gedaagde] verduisterde vreemde valuta voor een bedrag van € 29.458,46 schadeloos heeft gesteld en dientengevolge zelf ten belope van dit bedrag schade heeft geleden. Dat ABN AMRO N.V. Altajo voor het verlies van de vreemde valuta niet aansprakelijk heeft gesteld doet daaraan niet af. 5.8 Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 29.458,46 voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde rente zal, als niet betwist, worden toegewezen over € 10.387,40 vanaf 20 juli 2007 en over € 19.071,06 vanaf 24 juli 2007. 5.9 [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Altajo, met inbegrip van de beslagkosten en bewaringskosten. 6 De beslissing De rechtbank, verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich een bedrag van € 29.458,46 toe te eigenen; veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Altajo te betalen het bedrag van € 29.458,46 (zegge: negenentwintigduizend vierhonderdachtenvijftig euro en zesenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over € 10.387,40 vanaf 20 juli 2007 tot aan de dag der voldoening en over € 19.071,06 vanaf 24 juli 2007 tot aan de dag der voldoening; veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die van de beslagen en bewaring daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Altajo bepaald op € 650,-- aan vast recht, op € 713,99 aan overige verschotten en op € 2.316,-- aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog. Uitgesproken in het openbaar. 548