Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9765

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/3588 LB/PVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Loonbelasting. Vergrijpboete. De adviseur van eiser dient per abuis een nihil-aangifte loonbelasting in. De rechtbank oordeelt dat eiser over het tweede kwartaal nog een flink bedrag aan loon had uitbetaald en daarom kon weten dat over dat tijdvak ook nog een flink bedrag aan loonbelasting zou moeten worden afgedragen. Het is eiseres te verwijten dat zij niet de samenwerking met haar adviseur heeft gezocht toen een opdracht of uitnodiging tot betaling van loonheffing uitbleef. Met het ondertekenen van een oningevuld aangiftebiljet heeft eiseres ook niet de vereiste voorzorg in acht genomen waarmee deze omissie had kunnen worden voorkomen. Het is daarom niet alleen aan de adviseur, maar ook aan grove onachtzaamheid van eiseres zelf te wijten dat de verschuldigde belasting gedeeltelijk niet tijdig, is betaald.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/3588 LB/PVV Uitspraakdatum: 5 augustus 2008 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X.] B.V., gevestigd te [Z.], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 31 maart 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 en de bij het opleggen van die aanslag opgelegde vergrijpboete. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2008. Namens eiseres is [...] daar verschenen. Namens verweerder is [...] verschenen. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1 Tot 1 juli 2003 was [A.] directeur en de enige werknemer van eiseres. Op zijn loon over dat jaar heeft eiseres € 16.349 loonheffing ingehouden. 2.2 Voor het eerste kwartaal van 2003 heeft eiseres geen aangifte loonbelasting ingediend. Met dagtekening 26 mei 2003 heeft verweerder haar een zogenoemde systeem-aanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ter grootte van € 9.500. Deze aanslag is door eiseres voldaan. Voor elk van de overige kwartalen van dat jaar heeft eiseres een aangifte ingediend met een te betalen bedrag van nihil. 2.3 Door vergelijking van de ingehouden loonheffing volgens de loonstaat van 2003 met de over dat jaar afgedragen loonheffing, kwam verweerder tot de conclusie dat door eiseres € 6.849 (€ 16.349 -/- € 9.500) te weinig was betaald. 2.4 Per brief van 21 maart 2006 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het door hem geconstateerde afdrachtverschil. Omdat op deze brief geen reactie werd ontvangen heeft verweerder eiseres met dagtekening 19 mei 2006 een kennisgeving gestuurd voor het opleggen van een naheffingsaanslag en een vergrijpboete ter grootte van 50 procent van de na te heffen loonbelasting. Omdat ook op deze kennisgeving geen reactie werd gegeven heeft verweerder eiseres opnieuw een kennisgeving gestuurd voor het opleggen van een nahef-fingsaanslag en een vergrijpboete. Deze kennisgeving is gedagtekend 19 oktober 2006. Met dagtekening 31 oktober 2006 zijn de onderhavige naheffingsaanslag en de vergrijpboete opgelegd. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uit-spraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 25 procent. 2.5 In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. 2.6 Aangaande de naheffingsaanslag heeft eiseres betoogd dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, het gehele jaar 2003, niet het tijdvak is waarover te weinig belasting is betaald, namelijk het tweede kwartaal van 2003. 2.7 Aangaande de vergrijpboete heeft eiseres aangevoerd dat het geheel aan haar advi-seur is te wijten dat te weinig belasting is betaald en dat, als daarbij al sprake was van grove schuld, die grove schuld niet aan eiseres kan worden toegerekend. Ter zitting heeft eiseres daartoe gesteld dat zij een ondertekend maar verder oningevuld aangiftebiljet naar haar gemachtigde heeft gestuurd. Vervolgens heeft de gemachtigde daarop abusievelijk een te betalen bedrag van nihil ingevuld en het zo doorgestuurd naar verweerder. 2.8 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken. Aangaande de boete heeft verweerder aangevoerd dat voor het desbetreffende kwartaal geen loonheffing is afgedragen terwijl in dat kwartaal nog een behoorlijk loon is uitbetaald. Gelet daarop is het eiseres ernstig te verwijten dat zij geen contact heeft gezocht met haar adviseur om de juistheid van de aangifte te toetsen. 2.9 De stelling van eiseres dat een naheffingsaanslag rechtskracht – de rechtbank verstaat: rechtmatigheid – ontbeert als het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft niet gelijk is aan het aangiftetijdvak waarin de nageheven belasting verschuldigd is geworden, is slechts juist ingeval dat aangiftetijdvak geheel buiten het naheffingtijdvak ligt. De opvatting dat een naheffingsaanslag ook onrechtmatig is ingeval de naheffingsaanslag een tijdvak vermeldt dat het aangiftetijdvak, waarin de nageheven belasting verschuldigd is geworden, mede omvat, vindt geen steun in het recht. De verwijzing van eiseres naar de uit-spraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 augustus 2006, LJN AZ8216, kan de rechtbank niet volgen. Niet valt in te zien hoe het door dat Hof gegeven oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2001), telkens per aangifte omzetbelasting, derhalve per afzonderlijk tijdvak, bezwaar moet worden gemaakt, tot gevolg zou hebben dat ook slechts per afzonderlijk aangiftetijdvak een naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd. Voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag ten onrechte of naar een onjuist bedrag is opgelegd. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is derhalve ongegrond. 2.10 Aangaande de vergrijpboete overweegt de rechtbank het volgende. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld is over het tweede kwartaal nog een behoorlijk bedrag aan loon uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank moest het eiseres dan ook naar redelijkheid duidelijk zijn geweest dat over dat tijdvak nog een flink bedrag aan loonbelasting zou moeten worden afgedragen. Dat zij kort daarvoor nog een aanslag van € 9.500 had be-taald, doet daar niet aan af, omdat die aanslag – ook dat moet eiseres duidelijk zijn geweest – een ander tijdvak betrof. Het is eiseres daarom te verwijten – verweerder heeft daar terecht ook op gewezen – dat zij niet de samenwerking met haar adviseur heeft gezocht toen een op-dracht of uitnodiging tot betaling van loonheffing over het tweede kwartaal uitbleef. Met het ondertekenen van een oningevuld aangiftebiljet, waarmee eiseres toch verklaarde het biljet stelling en zonder voorbehoud te hebben ingevuld, heeft eiseres ook niet de vereiste voorzorg in acht genomen waarmee deze omissie had kunnen worden voorkomen. Eiseres heeft met juistheid betoogd dat verwijtbaar handelen van haar adviseur niet aan haar kan worden toege-rekend, maar gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het (mede) aan grove onachtzaamheid van eiseres zelf te wijten is dat de verschuldigde belasting gedeeltelijk niet, althans niet tijdig, is betaald. Ingevolge het bepaalde in artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2003) en § 25, tweede lid en § 28, eerste en tweede lid, heeft verweerder eiseres daarom terecht een vergrijpboete van 25 procent opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen, acht de rechtbank niet aanwezig. Ook het beroep tegen de vergrijpboete is ongegrond. 2.11 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.12 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep