Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9874

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.006.615/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van art. 285 lid 1, aanhef en onder f, Faillissementswet moet in het verzoekschrift waarbij wordt verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, een met reden omklede verklaring worden opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. In art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Faillissementswet is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet. [appellante] heeft onbetwist gesteld dat als gevolg van de omstandigheid dat de hypothecaire schuld de (getaxeerde) waarde van de woning overtreft, na verkoop van de woning sprake zal zijn van een restschuld aan de bank. Voorts is onbetwist gebleven haar stelling dat, zolang niet bekend is hoe groot deze schuld zal zijn, een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling als hiervoor bedoeld niet kan worden ondernomen. Daargelaten de vraag of de Groningse Kredietbank op juiste gronden heeft geweigerd om pogingen tot een buitengerechtelijke schuldregeling uit te voeren - deze vraag ligt immers in dit geding niet ter beoordeling voor - neemt het hof onder de hiervoor geschetste omstandigheden als vaststaand aan dat een minnelijk traject pas aan de orde kan zijn op het moment dat de in geding zijnde woning is verkocht. Gelet op het imperatieve karakter van art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Faillissementswet heeft [appellante] derhalve terecht gesteld dat zij niet tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten zolang de situatie voortduurt dat de woning niet is verkocht. Dit brengt mee dat [appellante] over een voldoende spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad beschikt, zodat de grieven doel treffen.


Uitspraak

Arrest d.d. 6 augustus 2008 Zaaknummer 200.006.615/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats appellante], appellante, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: [appellante], toevoeging, procureur: mr. P.R. van den Elst, voor wie gepleit heeft mr. J.S. Knot, advocaat te Groningen, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats geïntimeerde], geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [geïntimeerde], niet verschenen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 9 mei 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 mei 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 4 juni 2008. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt: "bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, het vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen onder rolnummer 100978/KG ZA 08-95 op 9 mei 2008 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende onder verbetering en/of aanvulling van gronden: 1) [geïntimeerde] te veroordelen tot medewerking, binnen één week na betekening van het ten deze te wijzen arrest, aan een opdracht aan makelaarskantoor Boelens Jorritsma te Hoogezand, of een andere makelaar, tot verkoop van de echtelijke woning en indien die verkoop wordt gerealiseerd voor minimaal de taxatiewaarde van de woning, tot medewerking aan de overdracht van deze woning te [adres]; 2) onder de bepaling dat bij gebreke van die medewerking het ten deze te wijzen arrest in de plaats komt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van [geïntimeerde] ingevolge art. 3:300 lid 2 BW; 3) een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat gedaagde in gebreke blijft zijn medewerking te verlenen; 4) en voorts met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure in beide instanties". Vervolgens heeft [appellante] haar zaak doen bepleiten door haar advocaat onder overlegging van een pleitnota. Tenslotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellante] heeft drie grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van genoemd vonnis van 9 mei 2008 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Het hof zal die feiten, voor zover in hoger beroep relevant, hierna kort weergeven, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden. 1.1 Partijen zijn gehuwd geweest. De rechtbank Groningen heeft bij beschikking van 4 juli 2006 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen hierbij opgedragen om de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap te verdelen. De echtscheidingsbeschikking is op 23 oktober 2006 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven. 1.2 De verdeling van de gemeenschap heeft tot op heden niet plaatsgevonden. 1.3 Tot de gemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres]. [geïntimeerde] heeft [appellante] in juni 2006 de toegang tot de woning ontzegd. Nadien heeft ook [geïntimeerde] de woning verlaten. 1.4 Taxatiekantoor Evert Pluim heeft op 14 februari 2008 met betrekking tot de woning een taxatierapport uitgebracht. De waarde van de woning is hierbij - uitgaande van de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik - getaxeerd op een bedrag van € 105.000,00. De hypothecaire inschrijving is bepaald op € 143.000,00. 1.5 [appellante] heeft [geïntimeerde] verschillende keren verzocht om mee te werken aan de verkoop van de woning (waaronder het geven van een verkoopopdracht aan een makelaar). [geïntimeerde] heeft dit geweigerd. 1.6 [appellante] heeft diverse schulden en wenst om die reden toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in art. 284 Faillissementswet. 1.7 [de vrijwilliger], vrijwilliger bij Humanitas, heeft bij brief van 18 maart 2008 aan de advocaat van [appellante] - voor zover hier van belang - geschreven: "Als vrijwilliger van Humanitas, heb ik (...) mevrouw [appellante] onder mijn hoede. Zij verkeert, zoals u waarschijnlijk wel weet, in een financieel zeer moeilijke positie. Aanvankelijk is zij, vorige jaar juni voorgedragen voor een schuldsanering, maar aangezien de (inmiddels) ex.echtelieden nog een niet verkochte woning bezaten kon slechts een voorlopige budgetteringsregeling geregeld worden met de Groningse Krediet Bank. De schulden die bestaan zijn allen veroorzaakt door de echtscheiding maar het definitief "regelen" hiervan wordt ernstig belemmerd door het onverkochte huis. Schuldeisers kunnen alleen een regeling treffen met de GKB indien mevrouw [appellante] officieel in een schuldsaneringstraject zit en de GKB start geen schuldsaneringstraject zolang de gewraakte woning niet verkocht is." 2. [appellante] vordert in dit kort geding (samengevat) dat [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, onder de bepaling dat bij gebreke van die medewerking dit arrest in de plaats komt van de hiervoor vereiste wilsverklaring van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter heeft bij het beroepen vonnis de vordering afgewezen omdat volgens hem niet gebleken is van enig spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering. 3. [appellante] maakt met de grieven 1 tot en met 3 bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij niet over een spoedeisend belang zou beschikken. 4. [appellante] heeft in het kader van de grieven 1 en 2 aangevoerd dat zij een groot belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning, omdat zij vanwege diverse (huwelijkse) schulden toegelaten wil worden tot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in art. 284 Faillissementswet, hetgeen volgens haar niet mogelijk is zolang zij mede-eigenaar is van een woning die een onderwaarde vertegenwoordigt. Zolang niet bekend is wat de omvang is van deze schuld stuit een verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling af op het bepaalde in art. 288 lid 2, aanhef en onder b, in samenhang met art. 285 lid 1, aanhef en onder f, Faillissementswet, aldus [appellante]. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. 5. Op grond van art. 285 lid 1, aanhef en onder f, Faillissementswet moet in het verzoekschrift waarbij wordt verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, een met reden omklede verklaring worden opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. In art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Faillissementswet is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet. [appellante] heeft onbetwist gesteld dat als gevolg van de omstandigheid dat de hypothecaire schuld de (getaxeerde) waarde van de woning overtreft, na verkoop van de woning sprake zal zijn van een restschuld aan de bank. Voorts is onbetwist gebleven haar stelling dat, zolang niet bekend is hoe groot deze schuld zal zijn, een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling als hiervoor bedoeld niet kan worden ondernomen. Daargelaten de vraag of de Groningse Kredietbank op juiste gronden heeft geweigerd om pogingen tot een buitengerechtelijke schuldregeling uit te voeren - deze vraag ligt immers in dit geding niet ter beoordeling voor - neemt het hof onder de hiervoor geschetste omstandigheden als vaststaand aan dat een minnelijk traject pas aan de orde kan zijn op het moment dat de in geding zijnde woning is verkocht. Gelet op het imperatieve karakter van art. 288 lid 2, aanhef en onder b, Faillissementswet heeft [appellante] derhalve terecht gesteld dat zij niet tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten zolang de situatie voortduurt dat de woning niet is verkocht. Dit brengt mee dat [appellante] over een voldoende spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad beschikt, zodat de grieven doel treffen. 6. Verder overweegt het hof dat ook geheel los van het vorenstaande genoegzaam is gebleken dat [appellante] over een voldoende spoedeisend belang beschikt. Zij heeft immers ook gesteld (zie grief 3) dat er voortgang moet komen in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nu de woning onbewoond is en er onnodige kosten (zoals rentebetalingen) worden gemaakt ten laste van de onverdeelde boedel. Grief 3 slaagt derhalve eveneens. In aanvulling hierop overweegt het hof dat bij vorderingen als de onderhavige het spoedeisend belang in verband met de aard van de vordering in het algemeen reeds gegeven is. 7. Het slagen van de grieven brengt mee dat alsnog beoordeeld dient te worden of de vordering van [appellante] in alle onderdelen voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof overweegt hieromtrent dat in dit geding vaststaat dat [geïntimeerde] weigert om mee te werken aan de door [appellante] gewenste verkoop van de woning, terwijl niet gebleken is van gerechtvaardigde belangen aan de zijde van [geïntimeerde] op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat verkoop van de woning niet geïndiceerd is. 7.1 Het hof zal daarom de vordering van [appellante] toewijzen op de wijze zoals in dictum te melden, met dien verstande dat het hof in de omstandigheid dat een overeenkomst van koop en verkoop met betrekking tot de woning nog niet is gesloten en de inhoud daarvan derhalve nog zal moeten worden vastgesteld, aanleiding ziet om op de voet van art. 3:330 lid 1 BW te bepalen dat een door het hof aan te wijzen vertegenwoordiger de rechtshandelingen met betrekking tot de (ver)koop en levering namens [geïntimeerde] zal verrichten indien een koper de woning voor minimaal de taxatiewaarde wil kopen en [geïntimeerde] mocht weigeren om mee te werken aan het verrichten van de voor verkoop en levering vereiste rechtshandelingen, waaronder het opstellen van de koopakte. Het hof zal hiertoe mr. H.G.E. Klatter, advocaat en procureur te Veendam, aanwijzen nu mr. Klatter voornoemd ook reeds in de tussen partijen gewezen echtscheidingbeschikking van 4 juli 2006 als onzijdig persoon was aangewezen om die partij, die (mogelijk) niet meewerkt aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap, daarbij te vertegenwoordigen. 7.2 Overigens merkt het hof op dat [appellante] in haar petitum niet heeft vermeld wat volgens haar onder "de taxatiewaarde" van de woning moet worden verstaan. Uit hetgeen zij hieromtrent bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft opgemerkt (zie pleitnota, p. 6) leidt het hof af dat zij hiermee de door Taxatiekantoor Evert Pluim op 14 februari 2008 uitgevoerde taxatie bedoelt, die - zoals reeds overwogen - de waarde van de woning (onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik) heeft getaxeerd op een bedrag van € 105.000,00. Dit bedrag dient derhalve opgevat te worden als "de taxatiewaarde van de woning". De slotsom 8. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vordering van [appellante] in enigszins aangepaste vorm alsnog toewijzen. 9. Nu partijen gewezen echtelieden zijn, dienen zij elk de eigen kosten van het geding in eerste aanleg te dragen, terwijl [appellante] ook de eigen kosten van het geding in hoger beroep dient te dragen. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende: 1. veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een week na betekening van dit arrest mee te werken aan het geven van een opdracht aan makelaarskantoor Boelens Jorritsma te Hoogezand, of een andere makelaar, tot verkoop van de echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres]; 2. bepaalt dat [geïntimeerde] een dwangsom aan [appellante] verbeurt van € 500,00 per dag voor iedere dag dat hij niet voldoet aan de onder 1. bedoelde veroordeling tot het geven van een verkoopopdracht aan een makelaar, met een maximum van € 25.000,00; 3. veroordeelt [geïntimeerde] voorts om, indien een koper de onder 1. bedoelde woning wil kopen voor minimaal de taxatiewaarde, mee te werken aan de voor de verkoop en overdracht van de woning vereiste rechtshandelingen, waaronder het opstellen van een koopakte; 4. wijst mr. H.G.E. Klatter, advocaat en procureur te Veendam, aan als vertegenwoordiger die de onder 3. bedoelde rechtshandelingen zal verrichten in het geval [geïntimeerde] weigert om hieraan mee te werken; 5. verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 6. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste aanleg zal dragen; 7. bepaalt dat [appellante] de eigen kosten van het geding in hoger beroep zal dragen; 8. wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Telman en Van Hees, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 augustus 2008 in bijzijn van de griffier.