Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9903

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1657 ZW + 07/1229 WAO+ 07/5464 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekmelding vanuit WAO-uitkering. Geen toename beperkingen. Niet ongeschikt voor "zijn arbeid". Weigering ziekengeld.


Uitspraak

06/1657 ZW, 07/1229 WAO, 07/5464 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2006, 05/1341 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en van 30 januari 2007, 06/2062 (hierna: aangevallen uitspraak 2), in de gedingen tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 6 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Koelewijn, advocaat te Uden, in beide zaken hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koelewijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is in augustus 2002 met rug- en nekklachten, klachten van de linker-schouder, hoofdpijn en slaapproblemen uitgevallen voor de functie van gastvrouw/ assistent beheer voor 40 uur per week bij een leercentrum voor asielzoekers en vluchtelingen. Aan haar is per 2 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Op 4 oktober 2004 heeft appellante, die toen naast de WAO-uitkering een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld met rugklachten en slapeloosheid. Bij onderzoek op 21 december 2004 concludeerde de verzekeringsarts dat de beperkingen van appellante niet waren toegenomen ten opzichte van de WAO-beoordeling per 2 september 2003 en dat zij in staat was de toen geselecteerde functies te vervullen. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellante bij besluit van 21 december 2004 per 22 december 2004 ziekengeld geweigerd. Bij besluit van 27 april 2005 (bestreden besluit 1) is het bezwaar ongegrond verklaard. 1.2. Op 3 oktober 2005 is appellante in het kader van een WAO-herbeoordeling onder-zocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat de beperkingen van appellante ten opzichte van 2 september 2003 niet waren toegenomen en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 december 2003 nog steeds van toepassing was. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 oktober 2005 de WAO-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 1.3. Bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden heeft in een rapport van 5 januari 2006 op basis van dossieronderzoek het primaire medische oordeel bevestigd. Bezwaararbeidskundige A.A.J.M. Kamp heeft blijkens zijn rapport van 27 maart 2006 na een nieuwe functieselectie de arbeidsongeschiktheidsklasse berekend op 25 tot 35%. Bij besluit op bezwaar van 30 maart 2006 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 5 oktober 2005 ongewijzigd vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% en deze uitkering per 28 mei 2006 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. 2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, omdat het Uwv de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en bepalingen gegeven betreffende vergoeding van proceskosten en griffierecht. 2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd met bepalingen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft de medische onderbouwing van bestreden besluit 2 onderschreven. De rechtbank heeft ten aanzien van beide beoor-delingsdata het besluit vernietigd vanwege gebreken in de arbeidskundige onderbouwing. 3. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van 13 juni 2007 (bestreden besluit 3) ingezonden, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 5 oktober 2005 ongewijzigd is vastgesteld op 35 tot 45%. 06/1657 ZW 4. Namens appellante is, kort samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat op de datum in geding haar beperkingen ten opzichte van 2 september 2003 waren toegenomen. Appellante twijfelt aan de deskundigheid en objectiviteit van de artsen van het Uwv en meent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat geen informatie bij haar huisarts is opgevraagd. Appellante heeft de Raad verzocht haar door een deskundige te laten onderzoeken. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Nu deze concretisering in het kader van de WAO betekent dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht, dient onder "zijn arbeid" in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. Dit brengt mee dat de verzekerde in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW ongeschikt is voor "zijn arbeid", als hij voor al deze functies ongeschikt is. 5.3. De Raad is van oordeel dat het ten aanzien van appellante verrichte medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de deskundigheid van deze artsen. Appellante heeft in bezwaar geen nadere medische informatie ingebracht. Dat het medisch onderzoek niet tot het door appellante gewenste resultaat heeft geleid, kan aan de zorgvuldigheid daarvan niet afdoen. 5.4. De Raad is voorts van oordeel dat de thans beschikbare medische gegevens er niet op wijzen dat bij appellante ten tijde in geding van meer beperkingen sprake was dan de (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen. De brief van appellantes huisarts van 22 augustus 2005, die in beroep is overgelegd, bevat geen informatie over de medische situatie van appellante op 22 december 2004 en geeft derhalve geen aanleiding voor twijfel aan het door de (bezwaar)verzekeringsarts ingenomen standpunt. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden heeft besloten appellante per 22 december 2004 ziekengeld te weigeren. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd voor zover aangevochten. 07/1229 WAO en 07/5464 WAO 6. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd nu de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over een aantal beroepsgronden en niet op alle punten van de pleitnota is ingegaan. Voorts acht appellante alle geselecteerde functies ongeschikt vanwege haar medicijngebruik en meent zij dat haar beperkingen zijn onderschat. Bovendien meent appellante dat niet duidelijk is of de geselecteerde functies in Nederland beschikbaar zijn en indien wel, of deze zich op een voor appellante met haar beperkingen aanvaardbare reisafstand van haar woonplaats bevinden. 7. De Raad overweegt als volgt. 7.1. In dit geding dient eerst de vraag te worden beantwoord of de (bezwaar)verzeke-ringsarts de medische situatie van appellante per 5 oktober 2005 zorgvuldig heeft beoordeeld en de daaruit voortvloeiende beperkingen juist heeft vastgesteld. 7.2. De Raad is van oordeel dat bestreden besluit 2 berust op een zorgvuldige medische beoordeling. De Raad overweegt in dat verband dat appellante door de primaire verzekeringsarts is onderzocht. Blijkens de rapportage van 5 januari 2006 beschikte bezwaarverzekeringsarts Van Kasteren-van Delden bij haar beoordeling over informatie van een neuroloog van de St. Maartenskliniek te Nijmegen en van de huisarts, die appellante op aanraden van deze neuroloog op 22 augustus 2005 had verwezen naar een pijnbestrijdingsteam. Van Kasteren-van Delden heeft haar onderzoek beperkt tot dossier-onderzoek, omdat appellante te kennen had gegeven af te zien van de hoorzitting. 7.3. Ten aanzien van de voor appellante aangenomen medische beperkingen stelt de Raad vast dat het Uwv ter zitting van de rechtbank de FML ten aanzien van de beperking op het aspect 4.11, frequent buigen tijdens het werk, heeft aangepast in die zin dat appellante, die op dit aspect beperkt was geacht tot zo nodig tijdens elk werkuur van de dag 300 keer buigen, mits dit minder dan 90º is, zo nodig tijdens elk werkuur van de dag 150 keer per uur kan buigen en 300 keer, mits dit over minder dan 90º is. De beperking op 4.11 was derhalve niet juist geformuleerd. De rechtbank heeft aan deze aanpassing geen consequenties verbonden en geoordeeld dat er geen aanleiding was de beperkingen, inclusief de wijziging van aspect 4.11, voor onjuist te houden. 7.4. De beschikbare medische informatie, waaronder het door appellante in eerste aanleg overgelegde huisartsjournaal, geeft de Raad geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft dan ook terecht de medische grondslag van bestreden besluit 2, inclusief de ter zitting gegeven aanvulling, onderschreven. Voorts ziet de Raad in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding een deskundige te benoemen. 8.1. De Raad stelt vast dat het Uwv heeft berust in aangevallen uitspraak 2. Bestreden besluit 3, dat is genomen ter uitvoering van deze uitspraak, berust op een nieuwe arbeidskundige onderbouwing. Daarmee heeft het Uwv te kennen gegeven het in bestreden besluit 2 neergelegde standpunt in zoverre niet langer te handhaven. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 dan ook terecht vernietigd. 8.2. Ten aanzien van appellantes grief dat de rechtbank niet op alle in eerste aanleg geponeerde beroepsgronden is ingegaan, verwijst de Raad naar zijn vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 1998, LJN: ZB7563, waarin de Raad heeft bepaald dat noch uit artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch uit artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb voortvloeit dat de rechtbank in haar uitspraak op alle door een belanghebbende aangevoerde argumenten afzonderlijk hoeft in te gaan. 8.3. Gelet op hetgeen in 7.2 tot en met 8.2 is overwogen dient aangevallen uitspraak 2 te worden bevestigd. 9. Nu het Uwv met bestreden besluit 3 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van appellante, wordt het beroep ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24, eerste lid van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit 3. 10. Namens appellante is bij aanvullende beroepschriften, kort samengevat, aangevoerd dat bestreden besluit 3 onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, dat niet duidelijk is of de nieuw geduide functies op de datum in geding op de arbeidsmarkt voorkwamen en dat de functie routechauffeur/bestelautochauffeur op het aspect zitten voor appellante te belastend is. 11.1. De Raad stelt vast dat bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos blijkens diens rapportage van 12 juni 2007 bij de herbeoordeling is uitgegaan van de in beroep bijgestelde FML. De schatting berust thans op de functies fiscaal controleur (SBC-code 342022), coupeuse (SBC-code 272043) en routechauffeur/bestelautochauffeur (SBC-code 282101). Deze functies waren op de datum in geding voldoende actueel. In dat verband wijst de Raad de gemachtigde van appellante erop dat het hier gaat om een theoretische schatting op basis van in het Claim Beoordelings en Borgings Systeem opgenomen voorbeeld-functies. Deze functies dienden op de datum in geding niet langer dan 18 maanden geleden geactualiseerd te zijn. Of die functies op de datum in geding als vacatures op de arbeidsmarkt voorkwamen, is in het kader van een theoretische schatting niet relevant. 11.2. De Raad ziet, gezien de rapportage van 2 juli 2007 van bezwaarverzekeringsarts Van Kasteren-van Delden, waarin zij ingaat op appellantes medicijngebruik in relatie tot de geduide functies, geen aanleiding de in 11.1 genoemde functies vanwege het medicijn-gebruik ongeschikt te achten. Gelet op de voor appellante aangenomen beperkingen op zitten overschrijdt de zitbelasting in de functies onder SBC-code 282101 de belastbaarheid van appellante niet. De conclusie is dan ook dat appellante met haar beperkingen op 5 oktober 2005 in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Het beroep gericht tegen bestreden besluit 3 dient derhalve ongegrond te worden verklaard. 12. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M. Lochs. BP