Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9952

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705157/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Emmen (hierna: de raad) bij besluit van 21 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Emmer-compascuum, Koppelwijk/Maatschappijweg".


Uitspraak

200705157/1. Datum uitspraak: 13 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Emmer Compascuum, gemeente Emmen, 2. [appellanten sub 2], wonend te Emmer Compascuum, gemeente Emmen, en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Emmen (hierna: de raad) bij besluit van 21 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Emmer-compascuum, Koppelwijk/Maatschappijweg". Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2007. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2008. Geen van de partijen is ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het plan voorziet in een uitbreiding van het dorp Emmer-Compascuum met maximaal 111 woningen. Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Procedurele aspecten 2.3. [appellant sub 1] voert als procedureel bezwaar aan dat, voor zover de thans in geding zijnde uitbreidingslocatie in overleg met de vereniging Dorpsbelangen Emmer-Compascuum (hierna: de vereniging) tot stand is gekomen, deze vereniging geen democratisch gekozen dorpsraad betreft. [appellanten sub 2] stellen daarnaast dat deze vereniging niet capabel is om de belangen van de dorpsbewoners te vertegenwoordigen. Zij voeren daartoe aan dat het huidige bestuur is afgezet omdat de conflicten onderling hoog opliepen en dat de vereniging nooit contact heeft gezocht met de omwonenden. [appellanten sub 2] stellen verder dat de gemeente ernstig in gebreke is gebleven inzake de informatievoorziening aan de omwonenden nu de gemeente heeft nagelaten de omwonenden per brief te informeren over de plannen en evenmin aan de omwonenden bekend heeft gemaakt dat de vereniging de "erkende overlegpartner" was. In dat kader stellen zij voorts richtlijnen te missen voor het overleg met de "erkende overlegpartner". 2.3.1. Ingevolge de WRO vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het overleg dat voorafgaand aan de procedure met de vereniging heeft plaatsgevonden maakt geen onderdeel uit van de in de WRO geregelde procedure. Eventuele tekortkomingen in het kader van dat gevoerde overleg kunnen dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen. Voorts is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de WRO noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. Aldus kan niet met recht worden gesteld dat de gevolgde procedure in strijd is met enige rechtsregel. Het beroep van [appellanten sub 2] 2.4. [appellanten sub 2] verwijzen in hun beroepschrift voor het overige uitsluitend naar hetgeen zij hebben aangevoerd in hun bedenkingen en zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de bedenkingen. [appellanten sub 2] hebben noch in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het beroep van [appellant sub 1] 2.5. [appellant sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe voert hij aan dat het plan leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en dat het plan in onvoldoende ontsluitingsmogelijkheden voorziet, waardoor de verkeersdruk niet goed kan worden opgevangen. 2.5.1. In het plan zijn vanuit veiligheidsoverwegingen en spreiding van de verkeersstromen twee ontsluitingswegen opgenomen. De eerste ontsluitingsweg sluit aan op de Maatschappijweg en de tweede sluit aan op de Koppelwijk Oostzijde. In de plantoelichting is vermeld dat de verkeersintensiteiten op de Koppelwijk Oostzijde, waar [appellant sub 1] woont, en de Maatschappijweg en de J. Abelnstraat door het bestemmingsverkeer licht zullen toenemen. Daarbij is opgemerkt dat het plan voorziet in 111 woningen. Uitgaande van 5 verkeersbewegingen per woning per dag betekent dit 555 extra verplaatsingen, die zich zullen verdelen over de twee ontsluitingswegen, aldus de plantoelichting. 2.5.2. Alhoewel in de plantoelichting is aangegeven dat er door de verdeling van de woningen over het plangebied in combinatie met de interne wegenstructuur, meer verkeer richting Koppelwijk Oostzijde zal rijden, is niet gebleken dat het hier een zodanige toename van het autoverkeer betreft dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra toename van het verkeer op een goede wijze verkeerstechnisch kan worden opgelost en dat zich geen buitensporige ontwikkelingen zullen voordoen waarbij op voorhand onaanvaardbare problemen kunnen worden verwacht. 2.6. [appellant sub 1] stelt daarnaast dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woongenot. Daartoe voert hij aan dat het plan leidt tot een aantasting van zijn privacy en uitzicht, alsmede leidt tot geluidsoverlast en lichthinder. 2.6.1. De gronden waarop de uitbreiding is voorzien hebben thans een agrarische functie. [appellant sub 1] woont aan de [locatie]. De afstand van de woning van [appellant sub 1] tot aan de dichtst bij gelegen woning in het plangebied bedraagt ongeveer 40 meter. Langs de rand van het plangebied grenzend aan de Koppelwijk Oostzijde, is voorzien in een verdubbeling van de wegen met tussenliggend groen. Niet kan worden ontkend dat het plan voor [appellant sub 1] leidt tot een verlies van uitzicht en privacy. Gelet op de afstand van de in het plan voorziene nieuwbouw tot de woning van [appellant sub 1], heeft het college zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht en de privacy niet zodanig ernstig is dat hieraan doorslaggevende betekenis toekomt. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat in zijn algemeenheid geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. 2.6.2. In het kader van de vaststelling van het plan heeft de gemeente onderzoek laten doen naar de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Koppelwijk Oostzijde. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de "Notitie wegverkeerslawaai Koppelwijk/Maatschappijweg te Emmer Compascuum". Uit deze notitie blijkt dat ter plaatse van de bestaande woningen aan de Koppelwijk Oostzijde wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidde ten tijde van het bestreden besluit. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] . 2.6.3. [appellant sub 1] vreest verder lichthinder van de auto's die gebruik maken van de tegenover zijn huis voorziene ontsluitingsweg en wenst in verband daarmee een meer zuidoostelijke ligging van de ontsluitingsweg dan wel een slinger in de ontsluitingweg met daarbij voor zijn woning een strook van dertig meter groenblijvende struiken en bomen. 2.6.4. Eén van de in het plan voorziene ontsluitingswegen sluit loodrecht aan op de Koppelwijk Oostzijde ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] . De raad heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting ten aanzien van de door [appellant sub 1] gevreesde lichthinder op het standpunt gesteld dat de ontsluitingsweg op de Koppelwijk Oostzijde niet recht voor de woning van [appellant sub 1] ligt maar dusdanig is gesitueerd dat de noordzijde van het wegprofiel evenwijdig ligt aan de zuidgevel van de woning van [appellant sub 1] en dat het verkeer afkomstig uit het plangebied aan de zuidzijde van de ontsluitingsweg rijdt. De raad heeft daarbij aangegeven dat het verkeer afkomstig uit het plangebied in hoofdzaak zal afbuigen in (zuid)oostelijke richting naar het Hoofdkanaal Westzijde zodat de lichten van motorvoertuigen niet in de woning van [appellant sub 1] schijnen. Dit standpunt komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. In de schriftelijke uiteenzetting heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat de weg, indien de ontsluitingsweg in zuidoostelijke richting zou worden verschoven, nagenoeg komt te liggen tegenover de perceelontsluiting van huisnummer […] en dat daarmee een kruisingachtige situatie ontstaat welke ongewenst wordt geacht. Bovendien zou in dat geval de weg te dicht op de woning met huisnummer […] komen te liggen, aldus de raad. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de verkeerskundige aspecten van de ontsluitingsweg dan aan het belang van [appellant sub 1] bij een meer zuidoostelijke ligging daarvan. Daarbij wordt van belang geacht dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van zodanig ernstige lichthinder dat het college hieraan meer gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat tussen de Koppelwijk Oostzijde en de woning van [appellant sub 1] voldoende ruimte bestaat voor afschermende groenvoorzieningen. 2.6.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het woongenot van [appellant sub 1] niet zodanig ernstig is dat het hieraan meer gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. 2.7. [appellant sub 1] stelt verder dat het plan leidt tot een waardevermindering van zijn woning. Volgens [appellant sub 1] heeft het plan een dermate waardeverminderend effect op zijn woning en op de omringende onroerende zaken dat voor de financiële haalbaarheid van het plan moet worden gevreesd. 2.7.1. Ten behoeve van het plan is een exploitatieopzet opgesteld. Uit deze exploitatieopzet blijkt dat de exploitatie sluit met een batig resultaat. In deze exploitatieopzet is een bedrag van € 740.000,- opgenomen voor onvoorziene kosten. Gelet hierop bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. 2.8. [appellant sub 1] stelt voorts dat er geschiktere locaties voor de voorziene woningbouw voorhanden zijn. 2.8.1. Het bestaan van alternatieve locaties voor de in het plan voorziene woningbouw kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Conclusie 2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin wordt daarin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens w.g. Boermans voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008 429-525.