Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9979

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707658/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 22 november 2003 is bij besluit van rechtswege ingestemd met het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (oud), om hogere waarden vast te stellen voor veertien woningen in buitenstedelijk gebied vanwege het wegverkeerslawaai.


Uitspraak

200707658/1. Datum uitspraak: 13 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Op 22 november 2003 is bij besluit van rechtswege ingestemd met het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (oud), om hogere waarden vast te stellen voor veertien woningen in buitenstedelijk gebied vanwege het wegverkeerslawaai. Bij besluit van 25 september 2007, verzonden op 26 september 2007, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) beslist op het bezwaar van [appellant] tegen de vaststelling bij het besluit van 22 november 2003 van een hogere waarde voor zijn woning aan de [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S. Fraats en mr. G.J.I.M. Seelen, beiden advocaat te Leiden, en door J.H. Granneman, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, en door H.J. Janssen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 januari 2007 is de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase; Stb. 2006, 350) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold vóór 1 januari 2007 van toepassing is op het geding. 2.2. Bij het besluit van rechtswege van 22 november 2003 is, voor zover thans van belang, conform het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer voor de woning van [appellant] een hogere waarde van 60 dB(A) vastgesteld vanwege het wegverkeerslawaai vanwege de verlegging van de N201 in de Oosteinderpoelpolder. Deze hogere waarde is bij het bestreden besluit gehandhaafd. 2.3. [appellant] voert aan dat de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde als gevolg van gecumuleerde geluidbelastingen leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Volgens [appellant] heeft het college de gecumuleerde geluidbelastingen ter plaatse van zijn woning onvoldoende zorgvuldig bepaald. 2.4. Ingevolge artikel 157, eerste lid, van de Wet geluidhinder (oud), voor zover hier van belang, dragen gedeputeerde staten, indien Afdeling 2 van hoofdstuk VI van deze wet van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 41, 53, 74, 107 en 108 van deze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet, er zorg voor dat voldoende aandacht wordt geschonken aan de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de onderscheiden te treffen maatregelen. De voorgaande zin is van overeenkomstige toepassing op woningen ten aanzien waarvan maatregelen in verband met de geluidbelasting getroffen kunnen worden op grond van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart. Ingevolge artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (oud) kunnen gedeputeerde staten indien artikel 157 van de Wet geluidhinder van toepassing is, slechts hogere grenswaarden stellen voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 157, derde lid, van de wet niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting. 2.5. Niet in geschil is dat de woning van [appellant] in een aantal zones als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de Wet geluidhinder (oud) is gelegen. 2.6. Ter zitting is gebleken dat het college, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, bij het berekenen van de gecumuleerde geluidbelastingen ter plaatse van de woning van [appellant] toepassing heeft gegeven aan de daarvoor in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 opgenomen methode. De grond dat het college deze methode had moeten toepassen, behoeft om die reden geen bespreking. Ter zitting is tevens gebleken dat de door het college uitgevoerde berekening een zodanige fout bevat dat niet van de juistheid van de uitkomsten van de door het college uitgevoerde berekening kan worden uitgegaan. Geconcludeerd moet worden dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid. 2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. 2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 25 september 2007, kenmerk 2007-51239; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en drs. H. Borstlap, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008 462.