Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0013

Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.004.492
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van het hof heeft DPG daarmee de stellingen van [appellant] over hetgeen DPG over 2002 nog aan hem verschuldigd is, onvoldoende weersproken. DPG betwist immers niet dat partijen zijn overeengekomen dat DPG het netto-inkomen van [appellant] zou aanvullen tot EUR 2.850,-- per maand en evenmin dat dit zou worden bereikt met het declareren van de hierboven in 4.3.4 genoemde bedragen (het “interne” overzicht). Het hof passeert de stellingen van DPG omtrent enige onvolkomenheden in dit overzicht, nu DPG dit nooit eerder naar voren heeft gebracht en zij daarmee niet voor het eerst jaren nadien kan komen. Hetzelfde geldt voor de berekening over december 2002 die volgens DPG niet juist zou zijn; deze bereke¬ning wijkt naar het oordeel van het hof niet af van de gehanteerde methode over de andere maanden, waarover DPG geen opmerkingen heeft gemaakt. Het is juist dat [appellant] op 6 mei 2003 aan DPG een declaratie over 2002 heeft gezonden tot een bedrag van EUR 7.298,--, maar daarmee is de stelling van [appellant] dat hij daarnaast nog recht heeft op een bedrag van EUR 4.303,95 niet weerlegd, nu DPG in het geheel niet ingaat op de uiteenzetting van [appellant] over de totstandkoming van de factuur van 6 mei 2003 en het bestaan van een “interne” en een “officiële” factuur. Mevrouw [Y.] heeft als getuige bevestigd dat [appellant] de bonnen bij haar heeft opgehaald om op een andere wijze nogmaals te declareren. Of [appellant] zijn eenmanszaak al dan niet op advies van DPG heeft opgericht is in dit verband niet relevant. Al met al oordeelt het hof dat DPG onvoldoende heeft weersproken dat [appellant] over 2002 in totaal recht heeft op een bedrag van EUR 12.419,70 (incl. BTW).


Uitspraak

typ. MST zaaknr. HD 103.004.492 ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vierde kamer, van 22 juli 2008, gewezen in de zaak van: [A.], handelend onder de naam Mpluz, wonende te [woonplaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 21 december 2006, procureur: mr. M.F.J.M. van Rooy, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DUTCH PLANNERS GROUP B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. W.L.H. Aerts, op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 27 september 2006 tussen appellant – [appellant] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde - DPG - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 102868/HA ZA 03-2333) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar het daaraan voorafgaande monelinge tussenvonnis van 20 april 2004 en het tussenvonnis van 4 februari 2004. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van [appellant] in conventie en het afwijzen van de vorderingen van DPG in reconventie, met veroordeling van DPG in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft DPG de grieven bestre¬den. 2.3. [appellant] heeft een akte uitlating genomen. 2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep In de eerste grief maakt [appellant] er bezwaar tegen dat de rechtbank hem niet geslaagd heeft geacht in het bewijs dat hij met DPG is overeengekomen dat over het jaar 2002 een bedrag van EUR 12.419,70 (incl. BTW) kon worden gedeclareerd. De tweede grief heeft betrekking op de afwijzing van de vordering van [appellant] over de periode 15 februari 2003 tot en met 31 mei 2003. De derde grief betreft het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niets meer te vorderen heeft over de periode 15 augustus 2002 tot en met 31 mei 2003 en dat DPG zelfs een bedrag van EUR 922,36 teveel heeft betaald. De vierde en vijfde grief houden in dat de rechtbank de vordering van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen en ten onrechte [appellant] in de proceskosten heeft veroordeeld. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. DGP en [appellant] hebben op 25 oktober 2002 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met als doel het opstarten van een bedrijf in Viewpoint oplossingen (“Dutch Viewpoint bv”). De overeenkomst werd aangegaan voor ten hoogste zes maanden met ingang van 15 augustus 2002. [appellant] had als primaire taak “verkoop, marketing en techniek/ leveranciers” en DPG had als primaire taak “kantoor en ondersteuning”. DPG heeft zich bereid verlaard in beperkte mate kosten in de opstartfase voor haar rekening te nemen, waaronder het beschikbaar stellen van kantoorfaciliteiten, en kosten te dragen tot een maximum van EUR 22.700, waaronder begrepen een aanvulling op het inkomen van [appellant] tot EUR 2.850,-- netto per maand. Verder werd overeengekomen dat DPG geen aanspraak zou maken op inkomen en geen van partijen aanspraak zou maken op winst tot er sprake is van winst na aftrek van kosten, waaronder het salaris van [appellant]. In geval van winst zou minimaal 50% worden geïnvesteerd in het bedrijf, tenzij partijen anders besluiten. 4.1.2. [appellant] heeft een eenmanszaak opgericht onder de naam Mpluz. Deze is op 22 april 2003 ingeschreven in de Kamer van Koophandel. De bedrijfsomschrijving luidt “audiovisuele communicatie”. 4.1.3. De samenwerking tussen partijen is begin juni 2003 feitelijk verbroken. DPG heeft aan [appellant] in totaal EUR 14.000,-- betaald. 4.2.1. [appellant] heeft DPG bij exploot van 11 november 2003 gedagvaard, zich op het standpunt gesteld dat hij over de periode van 15 augustus 2002 tot en met 31 mei 2003 recht heeft op een bedrag van EUR 29.485,29, en gevorderd DPG te veroordelen tot betaling van EUR 16.368,15 waaronder EUR 101,-- rente tot 16 juli 2003 en EUR 781,-- contractuele buitengerechtelijke incassokosten - met de wettelijke rente over EUR 15.485,29 vanaf 16 juli 2003, met veroordeling van DPG in de proceskosten. DPG heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd: primair [appellant] te veroordelen tot betaling van EUR 20.806,25, althans te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat; subsidiair [appellant] te veroordelen tot betaling van EUR 14.000,--, meer subsidiair EUR 1.508,21, althans EURO 922,36, althans EUR 702,-- met wettelijke rente, alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. 4.2.2. De rechtbank heeft bij mondeling uitgesproken tussenvonnis van 20 april 2004 aan [appellant] opgedragen te bewijzen (1) dat hij met DPG is overeengekomen dat over het jaar 2002 een bedrag van EUR 12.419,70 incl. BTW kon worden gedeclareerd, en (2) dat hij met DPG is overeengekomen dat de samenwerking na 15 februari 2003 zou worden voortgezet onder dezelfde voorwaarden. 4.2.3. In het eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] is geslaagd in het bewijs dat de samenwerking na 15 februari 2003 (al dan niet stilzwijgend) is voortgezet. Verder oordeelde de rechtbank ten aanzien van de periode 15 augustus 2002 tot en met 31 december 2002 dat niet méér is komen vast te staan dan dat [appellant] recht heeft op een door DPG erkend bedrag van EUR 7.298,-- incl. BTW. Over de periode 1 januari 2003 tot en met 15 februari 2003 had [appellant] volgens de rechtbank recht op EUR 4.491,79 en over de periode 15 februari 2003 tot en met 31 mei 2003 op EUR 1.287,85. Nu [appellant] aldus over de gehele periode recht heeft op een vergoeding van EUR 13.077,64 en DPG hem EUR 14.000,-- heeft betaald heeft DPG naar het oordeel van de rechtbank EUR 922,36 teveel betaald. Dit bedrag heeft de rechtbank in reconventie aan DGP toegewezen, onder afwijzing van de andere vorderingen van DPG en compensatie van de proceskosten in reconventie. In conventie zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen met zijn veroordeling in de proceskosten in conventie. Periode 15 augustus 2002 tot en met 31 december 2002 4.3.1. De eerste grief van [appellant] betreft de vraag op welk bedrag aan onkostenvergoeding/ aanvulling salaris [appellant] recht had over de periode 15 augustus 2002 tot en met 31 december 2002, dus in de periode dat de overeenkomst in elk geval nog gold. Partijen zijn daaromtrent overeengekomen dat het inkomen van [appellant], die na het faillissement van zijn vorige werkgever een uitkering van het CWI/GAK ontving, zou worden aangevuld tot EUR 2.850,-- netto per maand. 4.3.2. [appellant] heeft gesteld dat op verzoek van DPG in maart/april 2003 gesprekken tussen partijen hebben plaats- gevonden met de heer [X.] (verder: [X.]), accountant van DPG die ook adviezen aan [appellant] verstrekte, over het (fiscale) risico dat de fiscus de samenwerking tussen partijen zou aanmerken als dienstverband. Met het oog daarop is afgesproken dat [appellant] een eenmanszaak zou oprichten en van daaruit, vanaf 15 augustus 2002, facturen voor gemaakte onkosten (kilometervergoeding en doorberekening van gemaakte kosten en aanschaffingen) aan DPG zou sturen tot het netto bedrag waarop hij op grond van de samenwerkingsovereenkomst aanspraak kon maken. Het belastingvoordeel dat [appellant] met zijn eenmanszaak uit starters- en zelfstandigenaftrek zou behalen zou volgens [appellant] in mindering strekken op de door DPG te betalen aanvullingen op het inkomen van [appellant]. 4.3.3. Met het oog op het opstellen van facturen vanuit zijn eenmanszaak heeft [appellant] de reeds bij mevrouw [Y.] voor DPG ingeleverde bonnen weer opgehaald. Hij stelt dat de nieuwe facturen op 9 mei 2003 door [Z.] van DPG en [X.] zijn bekeken en goedgekeurd. Na nog enige correcties en nogmaals goedkeuring door [X.] heeft [appellant] een “interne” en een “officiële” versie opgemaakt. Omdat hij gelet op de onkostenoverzichten over voormelde periode niet méér aan DPG in rekening kon brengen dan EUR 7.298,-- incl. BTW (EUR 6.132,77 excl. BTW) heeft hij voor dat bedrag op 6 mei 2003 een (“officiële”) factuur aan DPG gezonden. 4.3.4. [appellant] heeft voorts (“interne”) overzichten, voorzien van onderliggende bonnen, overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij ter aanvulling van zijn maandelijkse uitkering tot EUR 2.850,-- netto de volgende bedragen kon declareren (memorie van grieven, prod. 5, 2e stuk): - augustus 2002 EUR 3.076,21 - september 2002 EUR 1.846,44 - oktober 2002 EUR 1.856,24 - november 2002 EUR 1.603,72 - december 2002 EUR 2.054,11 Totaal volgens [appellant] 10.436,72, vermeerderd met BTW 12.419,67. 4.3.5. Op 13 mei 2003 heeft [appellant] een emailbericht gezonden aan [X.] dat voor zover thans van belang luidt: Conform afspraak als bijlage de volgende stukken: - declaraties 2002. Dit is de interne versie: alle bonnetjes excl. btw, salaris incl. Totaal bedraagt EUR 10.436,72. - officiële factuur aan DPG over 2002 ……Totaal EUR 6.132,77 excl. btw. Op basis van bovenstaande is “het gat” over 2002 dus EUR 4.303,95 netto. Dat parkeren we tot na de definitieve aanslag want mogelijk is het probleem dan in één keer opgelost. OK? 4.3.6. [appellant] heeft onder verwijzing naar een brief van 15 augustus 2003 van zijn nieuwe fiscaal adviseur [B.] Partners te Valkenswaard (prod. 5 bij dagv.) gesteld dat hij in 2002 niet in aanmerking is gekomen voor zelfstandigenaftrek. DPG heeft dat op zichzelf niet betwist en evenmin gesteld dat [appellant] uit hoofde van zijn eenmanszaak over 2002 wel op andere in dit verband relevante fiscale aftrekposten aanspraak had. 4.3.7. Op grond van het bovenstaande concludeert [appellant] dat hij nu alsnog het “geparkeerde” bedrag van EUR 4.303,95 bij DPG in rekening mag brengen zodat hij in totaal over 2002 recht heeft op het bedrag van EUR 12.419,70 (incl. BTW). 4.3.8. DPG heeft daartegen ingebracht dat een aantal bonnen onleesbaar zijn en dat de optelling van december 2002 niet correct is, en dat [appellant] in zijn factuur van 6 mei 2003 zelf heeft aangegeven dat DPG over 2002 een bedrag van EUR 7.298,-- aan hem schuldig is. [appellant] heeft volgens DPG niet op haar advies een eenmanszaak opgericht. [appellant] kiest er volgens DPG kennelijk zelf voor om niet voor fiscale aftrek in aanmerking te komen, blijkens de brief van zijn nieuwe fiscaal adviseur. 4.3.9. Naar het oordeel van het hof heeft DPG daarmee de stellingen van [appellant] over hetgeen DPG over 2002 nog aan hem verschuldigd is, onvoldoende weersproken. DPG betwist immers niet dat partijen zijn overeengekomen dat DPG het netto-inkomen van [appellant] zou aanvullen tot EUR 2.850,-- per maand en evenmin dat dit zou worden bereikt met het declareren van de hierboven in 4.3.4 genoemde bedragen (het “interne” overzicht). Het hof passeert de stellingen van DPG omtrent enige onvolkomenheden in dit overzicht, nu DPG dit nooit eerder naar voren heeft gebracht en zij daarmee niet voor het eerst jaren nadien kan komen. Hetzelfde geldt voor de berekening over december 2002 die volgens DPG niet juist zou zijn; deze bereke¬ning wijkt naar het oordeel van het hof niet af van de gehanteerde methode over de andere maanden, waarover DPG geen opmerkingen heeft gemaakt. Het is juist dat [appellant] op 6 mei 2003 aan DPG een declaratie over 2002 heeft gezonden tot een bedrag van EUR 7.298,--, maar daarmee is de stelling van [appellant] dat hij daarnaast nog recht heeft op een bedrag van EUR 4.303,95 niet weerlegd, nu DPG in het geheel niet ingaat op de uiteenzetting van [appellant] over de totstandkoming van de factuur van 6 mei 2003 en het bestaan van een “interne” en een “officiële” factuur. Mevrouw [Y.] heeft als getuige bevestigd dat [appellant] de bonnen bij haar heeft opgehaald om op een andere wijze nogmaals te declareren. Of [appellant] zijn eenmanszaak al dan niet op advies van DPG heeft opgericht is in dit verband niet relevant. Al met al oordeelt het hof dat DPG onvoldoende heeft weersproken dat [appellant] over 2002 in totaal recht heeft op een bedrag van EUR 12.419,70 (incl. BTW). Grief I slaagt mitsdien. Periode 1 januari 2003 tot 15 februari 2003 4.4. Over deze periode, gedurende welke de overeenkomst in elk geval nog gold, bestaat geen verschil van mening tussen partijen. Zoals de rechtbank – onbestreden – heeft vastgesteld heeft [appellant] over januari 2003 recht op EUR 3.005,80 incl. BTW en over de eerste helft van februari 2003 op een bedrag van EUR 1.485,99 incl. BTW, tezamen EUR 4.491,79 incl. BTW. Voortzetting overeenkomst 4.4.1. Het slagen van grief I brengt mee dat, ook al heeft DPG op dat punt geen incidenteel appel ingesteld, opnieuw beoordeeld dient te worden of de overeenkomst na 15 februari 2003 is voortgezet en of [appellant] in het bewijs van zijn stelling daaromtrent is geslaagd. DPG heeft immers wel duidelijk gemaakt dat zij volhardt bij haar standpunt dat dit niet het geval is. 4.4.2. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden, die het hof overneemt, geoordeeld dat [appellant] geslaagd is in het bewijs dat de overeenkomst na 15 februari 2003 is voortgezet. Aan de motivering van de rechtbank voegt het hof nog toe dat ook de email van DPG ([Z.]) van 8 mei 2003 aan [appellant], luidende: We moeten nu echt ophouden met schrijven en praten over negatieve elementen. (die mijns inziens er “niet” zijn!!!!!) Vrijdag is er gesproken en nog eens afgelopen maandagavond en toen is er een streep onder gezet. Gebruik de energie en tijd maar voor omzet…………..” bijdraagt aan het oordeel dat de samenwerking na 15 februari 2003 is voortgezet. Hetgeen DPG daartegen bij memorie van antwoord heeft aangevoerd doet daaraan niet af. 4.4.3. DPG heeft zich nog beroepen op een schriftelijke verklaring van [appellant] van 13 juni 2003 (prod. 7 bij conclusie na getuigenverhoor van DPG, ontbreekt in dossier van [appellant]) waarin [appellant] op een “Bijlage voor rechtsbijstand (ARAG)” verklaart welke facturen er van 1 augustus 2002 tot 13 juni 2003 voor Dutch View Point BV zijn verstuurd en ontvangen en welke contracten/ samenwerking er in die periode is/zijn geweest. De verklaring bevat voorts de zinsnede: Handelingen DVP Tussen de periode van 15- 2-2003 en 13- 6-2003 zijn door Dutch Viewpoint geen handelingen gedaan/verricht. (alleen de lopende zaken worden afgehandeld) Alle aanspraak en aktiviteiten zijn overgenomen door Mpluz ([appellant]) In reactie op dit stuk heeft [appellant] gesteld dat een zekere [C.], destijds werknemer van [Z.], in opdracht van [Z.] de verklaring heeft opgesteld en ter ondertekening aan [appellant] heeft overgelegd, maar dat toen het hierboven geciteerde stuk geen deel uitmaakte van deze verklaring; dat gedeelte is volgens [appellant] later door DPG toegevoegd. [appellant] legt ter ondersteuning een schriftelijke verklaring van [C.] over van 26 april 2006 (prod. 29 akte uitlating producties d.d. 3 mei 2006 [appellant]) die bevestigt dat de gewraakte passage aanvankelijk niet in de verklaring stond. DPG heeft haar standpunt gehandhaafd en de originele verklaring van 13 juni 2003 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. Dit stuk is het hof echter niet bekend. 4.4.4. Het hof laat in het midden of de verklaring van 13 juni 2003 zoals DPG die heeft overgelegd, correct is dan wel deze later is aangevuld. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de door DPG overgelegde versie juist is, ondergraaft dat nog niet het oordeel van het hof dat is komen vast te staan dat de samenwerking tussen partijen na 15 februari 2003 op dezelfde voorwaarden is voortgezet. Naast het door de rechtbank genoemde bewijsmateriaal wijst ook het overzicht van facturen dat DPG als productie 8 bij conclusie na getuigenverhoor heeft overgelegd – dat eveneens ontbreekt in het dossier van [appellant] – er op dat na 15 februari 2003 de activiteiten van Dutch Viewpoint van dezelfde omvang waren als daarvoor, zodat niet gesproken kan worden van het enkele afhandelen van lopende zaken. 4.4.5. Verder beroept DPG zich in dit verband op een emailbericht van [appellant] aan [Z.] van 27 februari 2003 (prod. 5 bij cva), dat voor zover hier van belang luidt: Enne (had jij dat al in de gaten? Ik niet) – onze samen¬werkingsovereenkomst is op 15 februari afgelopen dus we moeten weer eens een evaluatiemoment afspreken. Volgens DPG spoort dit niet met de verklaring van [appellant] als getuige, dat kort vóór 15 februari 2003 een gesprek tussen [Z.], mevrouw [Y.] en [appellant] heeft plaatsgevonden waarbij niet gesproken is over een termijn waarvoor de samenwerking zou worden voortgezet, maar [Z.] heeft gezegd “We gaan gewoon verder”. Mevrouw [Y.] bevestigt als getuige dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en verklaart dat zij zich niet kan herinneren dat erover gesproken is dat de samenwerking tussen [appellant] en [Z.] op korte termijn zou eindigen. Het hof is van oordeel dat het feit dat partijen kort voor 15 februari 2003 hebben gesproken over de verdere samenwerking en met name de maximale hoogte van de kosten, niet in strijd is met de omstandigheid dat [appellant] zich pas nadien realiseerde dat de datum van 15 februari 2003 was gepasseerd. De enkele uitlating van [appellant] in de email van 27 februari 2003 werpt naar het oordeel van het hof geen ander licht op al het overige bewijsmateriaal over de voortzetting van de samenwerking na 15 februari 2003. 4.4.6. Het hof oordeelt voorts dat, nu niet is gebleken dat partijen voor de periode na 15 februari 2003 nadere afspraken over hun samenwerking hebben gemaakt, en partijen op dezelfde voet als voorheen zijn blijven samenwerken, tevens is komen vast te staan dat de samenwerking is voortgezet onder dezelfde voorwaarden. Wel is naar het oordeel van het hof uit de getuigenverklaringen van mevrouw [Y.] en [appellant] komen vast te staan dat in het gesprek tussen partijen begin februari 2003 is afgesproken dat het maximum bedrag waartoe DPG kosten wilde dragen is vastgesteld op EUR 25.000,--, waar dat op grond van de schriftelijke overeenkomst van 25 oktober 2002 EUR 22.700,-- beliep. Periode 15 februari 2003 tot juni 2003 4.5.1. Niet in geschil is dat [appellant] over de tweede helft van februari 2003 een bedrag van EUR 1.287,85 incl. BTW kan declareren. Over de maanden maart, april en mei 2003 heeft [appellant] gedeclareerd resp. EUR 3.016,86, EUR 3.253,75 en EUR 5.015,34, in totaal EUR 11.285,95, alles incl. BTW. Over deze maanden heeft [appellant] gedeclareerd op dezelfde wijze als over de voorafgaande maanden, dus onder overlegging van de bonnen van de gemaakte onkosten, uitgaande van een gegarandeerd netto maandinkomen van EUR 2.850,-- en met aftrek van het bedrag van de over de betrokken maand ontvangen uitkering. 4.5.2. Het verweer van DPG dat over deze maanden geen samenwerking meer bestond tussen partijen en DPG dus reeds op die grond niets verschuldigd is, is reeds verworpen. Het verweer dat sommige bonnen onleesbaar zijn of ontbreken wordt verworpen op grond van de overweging dat DPG dit niet met succes eerst jaren nadien, bij de memorie van antwoord, kan aanvoeren. Dat [appellant] de activiteiten van Dutch View Point toebedeeld heeft gekregen en dat DPG geen profijt heeft ontvangen uit haar investeringen kan geen grond opleveren voor vermindering van de door haar verschuldigde bedragen. Dat laatste is het ondernemersrisico van DPG en met toeeling aan [appellant] is DPG – kennelijk – na het feitelijke einde van de samenwerking akkoord gegaan. Voor matiging is geen grond nu het hier geen schadevergoeding of boete, maar contractueel verschuldigde bedragen betreft. De declaraties over deze maanden zijn aldus onvoldoende door DPG betwist en in beginsel door haar verschuldigd. Grief II slaagt eveneens. Conclusie 4.6.1. Uit het bovenstaande volgt dat de declaraties van [appellant] over de periode 15 augustus 2002 tot juni 2003 in totaal belopen EUR 12.419,70 + EUR 4.491,79 + EUR 11.285,95 is EUR 28.197,44. 4.6.2. Nu een maximum aan de door DPG te vergoeden kosten was gesteld van EUR 25.000,-- is DPG slechts tot dit bedrag gehouden de declaraties van [appellant] te voldoen. Tussen partijen staat vast dat DPG reeds een bedrag van EUR 14.000,-- aan [appellant] heeft betaald, zodat thans nog resteert te voldoen EUR 11.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2003 nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. Ook de buitengerechtelijke kosten van EUR 781,-- zullen als niet weersproken worden toegewezen. In zoverre slagen ook de grieven III, IV en V. De reconventionele vordering van DPG 4.7.1. Het slagen van de grieven van [appellant] brengt mee dat de door de rechtbank toegewezen meer subsidiaire vordering van DPG tot terugbetaling van een bedrag van EUR 922,36 alsnog dient te worden beoordeeld. Nu het hof in conventie heeft geoordeeld dat [appellant] jegens DPG per saldo nog aanspraak heeft op een bedrag van EUR 8.700,-- is een door DPG teveel betaald en terug te vorderen bedrag niet aan de orde. De rechtbank heeft het bedrag van EUR 922,36 mitsdien ten onrechte toegewezen. 4.7.2. Tegen de afwijzing van de primaire en de subsidiaire reconventionele vordering is geen incidenteel appel ingesteld zodat deze vorderingen in hoger beroep niet meer aan de orde komen. 4.8. Het vonnis van de rechtbank zal in conventie en reconventie worden vernietigd. DPG zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg en in hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis van 27 september 2006, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: veroordeelt DPG tot betaling aan [appellant] van een bedrag van EUR 11.781,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 11.000,-- vanaf 16 juli 2003 tot aan de dag der algehele voldoening; veroordeelt DPG in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen en begroot op EUR 926,20 en EURO 310,-- aan griffierechten in eerste aanleg voor verschotten en EUR 2.895,-- voor salaris procureur in eerste aanleg en op EUR 561,32 voor verschotten en EUR 1158,-- voor salaris procureur in hoger beroep; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af wat meer of anders is gevorderd. Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Keizer en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 juli 2008.