Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0037

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5160 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet verschoonbare termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift.


Uitspraak

07/5160 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2007, 07/1015 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuurs van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit en haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.2. Appellante heeft zich op 27 maart 2006 ziek gemeld. Bij twee brieven van 11 juli 2006 heeft het Uwv appellante op de hoogte gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ingevolge de Ziektewet (ZW). 1.3. Bij brief van 10 november 2006 verzoekt appellante het Uwv haar te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het door haar ingediende bezwaarschrift. Een afschrift van het bezwaarschrift, gedateerd 18 augustus 2006, wordt meegezonden. 1.4. Het Uwv stelt niet eerder het bezwaarschrift te hebben ontvangen en verzoekt appellante bij brief van 17 januari 2007 aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. 1.5. Appellante heeft daarop bij brief van 22 januari 2007 geantwoord dat zij het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn op de post heeft gedaan. Appellante geeft toe dat het verstandiger was geweest indien ze het bezwaarschrift van 18 augustus 2006 aangetekend had verzonden. Appellante merkt op dat haar bekend is dat het Uwv vaak genoeg nalatig is. Ze gaat er vanuit dat dit ook nu het geval is en is van mening dat zij hier niet de dupe van mag worden. 1.6. Bij besluit van 12 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij mondelinge uitspraak ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep stelt de gemachtigde van appellante dat de (ene) brief van het Uwv van 11 juli 2006 niet gezien kan worden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in verband met een termijnoverschrijding had in de plaats van beide verwarring zaaiende brieven alsnog een eenduidig en goed te begrijpen besluit in de zin van de Awb moeten worden genomen. De brieven van 11 juli 2006 zijn in hun samenhang dermate verwarrend dat van een belanghebbende (zonder juridische bijstand) niet verwacht kon/kan worden dat op de juiste wijze bezwaar wordt aangetekend. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. De Raad stelt allereerst vast dat de brief van 11 juli 2006 met als onderwerp “Beëindiging Ziektewetuitkering” geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is, ondanks het feit dat daarin een bezwaarclausule is opgenomen, niet gericht op enig rechtsgevolg. De Raad is van oordeel dat de brief, gelet op de tekst, berust op een kennelijke misslag. 4.2. De Raad is, anders dan appellante, van oordeel dat de brief van 11 juli 2006 met als onderwerp “Toekenning Ziektewetuitkering” wel een op rechtsgevolg gericht besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Immers, in dit besluit wordt in duidelijke bewoording te kennen gegeven dat er recht bestaat op ziekengeld, maar dat de uitkering van ziekengeld niet tot uitbetaling komt omdat appellante voor of op de derde dag al weer hersteld is. Gelet daarop kon tegen dit besluit ingevolge artikel 7:1 van de Awb bezwaar worden gemaakt. 4.3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken gerekend vanaf de dag nadat het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In afwijking van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 75k van de ZW twee weken. In afwijking hiervan is in het onderhavige besluit van 11 juli 2006 de termijn voor het indienen van bezwaar door het Uwv vastgesteld op zes weken. De vermelding van een onjuiste bezwaartermijn kan appellante niet worden tegengeworpen. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de bezwaartermijn is aangevangen op 12 juli 2006 en geëindigd op 22 augustus 2006. 4.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 4.5. Het Uwv stelt het bezwaarschrift tegen het besluit van 11 juli 2006 op 10 november 2006 te hebben ontvangen. De Raad is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift, dat op 18 augustus 2006 is gedateerd, voor het einde van de bezwaartermijn heeft verzonden. De Raad overweegt in dat verband dat appellante door te kiezen voor niet-aangetekende verzending van het bezwaarschrift het risico heeft gelopen dat het tijdstip van verzending niet zou kunnen worden achterhaald. 4.6. Hetgeen de gemachtigde van appellante in hoger beroep en ter zitting heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat er gronden zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De argumenten van appellante en haar gemachtigde hebben geen betrekking op de handelwijze van appellante ten aanzien van de verzending van het bezwaarschrift, maar op handelingen van het Uwv die daarmee niets van doen hebben. Nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener, appellante, in verzuim is geweest, heeft het Uwv het bezwaarschrift bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. 5. Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. CB