Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0041

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1823 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om terug te komen. De geconstateerde hernia is een nieuw feit, maar is geen reden om het besluit te herzien.


Uitspraak

07/1823 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 februari 2007, 06/4293 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.P. Baetens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant is verschenen in persoon, vergezeld van zijn zoon (tolk) en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Baetens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als polyesterbewerker, heeft op 23 januari 2002 een ernstig verkeersongeval gehad. In verband hiermee is hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op basis van medisch onderzoek, verricht door verzekeringsarts P.M.A. Lezaire, is appellant bij besluit van 23 augustus 2002 met ingang van 26 augustus 2002 een (verdere) ZW-uitkering geweigerd, op de grond dat hij niet meer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. 1.2. Namens appellant is het Uwv bij brief van 26 september 2005 verzocht om terug te komen van dit eerdere besluit van 23 augustus 2002. Daarbij is, onder verwijzing naar informatie van neuroloog J.P.L. van der Plas van 3 augustus 2004, als nieuw feit vermeld dat eind mei 2004 is gebleken dat appellant een hernia heeft. Volgens appellant houdt deze hernia verband met het ongeval. Hierdoor acht hij zich ook op en na 26 augustus 2002 ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 7 november 2005 is het verzoek afgewezen, op de grond dat geen sprake is van een nieuw feit. 1.3. Bij het bestreden besluit van 14 augustus 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2005 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij de grond voor het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 23 augustus 2002 niet (meer) zozeer gelegen ziet in het causale verband tussen de hernia en het ongeval in 2002, maar in het ten tijde van het eerdere besluit reeds bestaan van de rugklachten. Daarmee is volgens appellant destijds ten onrechte geen rekening gehouden. 4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv, uitgaande van nieuwe medische feiten, de zaak in zijn geheel opnieuw heeft beoordeeld, maar dat dit niet tot een andere uitkomst heeft geleid. 4.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. 4.3. Uit de onder 1.2 genoemde informatie van neuroloog Van der Plas blijkt dat appellant al sinds het ongeluk in 2002 rugklachten had, dat deze klachten eind mei na een massage zijn verergerd en dat uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een HNP L5-S1 rechts (hernia). 4.4. In het kader van de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts A. Deitz in zijn rapport van 20 juli 2006 geoordeeld dat wel sprake is van een nieuw feit, maar dat er geen aanleiding is om arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW aan te nemen per 26 augustus 2002. Hierbij heeft hij aangegeven het uiterst onwaarschijnlijk te achten dat de hernia op 26 augustus 2002 al aanwezig was, aangezien de hernia in 2002, ondanks uitvoerig medisch onderzoek, niet is geconstateerd. De Raad is van oordeel dat de door neuroloog Van der Plas geconstateerde hernia door het Uwv terecht is aangemerkt als een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat dit nieuwe feit geen aanleiding geeft om het besluit van 23 augustus 2002 te herzien. Het Uwv heeft dit standpunt gebaseerd op voormeld rapport van bezwaarverzekeringsarts Deitz, die bij zijn herbeoordeling alle beschikbare medische informatie in onderling verband heeft bezien en in dit nieuwe medische feit geen aanleiding zag voor een wijziging van het medisch oordeel. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat het Uwv, in navolging van bezwaarverzekeringsarts Deitz, niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Hetgeen namens appellant ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen, reeds niet vanwege het feit dat, blijkens de medische kaart van verzekeringsarts Lezaire van 22 augustus 2002, met het bestaan van de rugklachten destijds al rekening is gehouden. 4.5. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. BP