Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0046

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/407 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekmelding vanuit WW-uitkering. Weigering (verdere) uitkering. Niet ongeschikt voor zijn laatst verrichte werkzaamheden. Onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)-verzekeringsartsen. Geconstateerde aanpassingsstoornis is geen ziekte of gebrek.


Uitspraak

07/407 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 december 2006, 06/1490 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. Y. Reichardt, medewerker SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Reichardt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als fulltime productiemedewerker, heeft zich, vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 13 januari 2006 ziek gemeld met rug-, hoofdpijn- en psychische klachten. Later heeft hij nog klachten gekregen als gevolg van een auto-ongeluk op 20 januari 2006. Op 9 februari 2006 is appellant onderzocht door verzekeringsarts J. Verhoeven. Deze concludeerde dat, gezien de niet-afwijkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek en de bevindingen uit MRI-onderzoek, appellant niet ongeschikt is voor zijn laatst verrichte werkzaamheden. Aansluitend is appellant met ingang van 13 februari 2006 geschikt verklaard voor zijn werk van productiemedewerker. Bij besluit van 10 februari 2006 is appellant met ingang van 13 februari 2006 een (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. 1.2. In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellant informatie ingebracht van huisarts M.W.T. Lucassen van 16 februari 2006 en 28 april 2006 en neuroloog P.F. van der Woude van 9 februari 2006 en 5 april 2006. Op 8 mei 2006 is appellant onderzocht door bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp. Deze constateerde in zijn rapport van 6 juli 2006 dat sprake is van een aanpassingsreactie op psychisch belastende factoren, maar dat geen sprake is van een ziekte of gebrek of psychische stoornis in engere zin noch van een lichamelijke stoornis. Hij concludeerde dat het primaire medische oordeel kon worden gehandhaafd. Bij het bestreden besluit van 11 juli 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2006 ongegrond verklaard. Nadien is nog informatie ontvangen van psychiater in opleiding (i.o.) L. Albersen van 10 augustus 2006. Hieruit blijkt dat de psychische klachten bij appellant zijn ontstaan na een ontslag in 2004 en dat deze klachten passen bij een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, DSM-IV classificatie code 309.0. In zijn addendum van 17 augustus 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat, nu geen sprake is van een (ziekelijke) stoornis in engere zin, deze informatie hem geen aanleiding geeft tot een wijziging van zijn standpunt. 1.3. In het kader van de beroepsprocedure heeft appellant informatie ingebracht van medisch adviseur A. Ebbink van 31 oktober 2006. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten reeds aanwezig waren op de datum in geding en dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust, nu dit slechts betrekking heeft op de lichamelijke klachten van appellant. Voorts is, onder verwijzing naar de in 1.3 vermelde informatie van medisch adviseur Ebbink, betoogd dat de door psychiater i.o. Albersen geconstateerde aanpassingsstoornis als een ziekte of gebrek moet worden beschouwd. Verder is aangevoerd dat een omschrijving van het door appellant laatstelijk verrichte werk ontbreekt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant informatie ingebracht van respectievelijk huisarts Lucassen van 25 oktober 2007 en het GGZ Noord- en Midden-Limburg, waaronder een verslag van een onderzoek van psychiater M. de Boer van 24 oktober 2006. Voorts heeft appellant informatie ingebracht van psychiater F. Kaya van 14 november 2007 en 24 november 2007, alsmede een rapport van bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen van 27 november 2007. In zijn rapporten van 14 november 2006, 7 januari 2008 en 3 juni 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt nader toegelicht. 4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.2. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ongeschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. 4.3. De Raad ziet allereerst onvoldoende aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. In dit kader overweegt de Raad dat appellant door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts is onderzocht, dat beiden daarbij beschikten over informatie van de behandelend sector en dat, voor zover sprake zou zijn van een gebrek op dit punt in de primaire fase, dit gebrek in elk geval in de bezwaarfase moet worden geacht te zijn hersteld. Daarbij wijst de Raad er op dat, blijkens het rapport van 6 juli 2006, appellant in elk geval door de bezwaarverzekeringsarts uitvoerig psychisch is onderzocht. De grief van appellant dat het bestreden besluit, nu dit slechts betrekking heeft op de lichamelijke klachten, op een onjuiste medische grondslag berust, slaagt om die reden (ook) niet. 4.4. De Raad ziet verder in de beschikbare medische informatie onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)-verzekeringsartsen. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. In dit kader heeft de Raad het volgende overwogen. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de door psychiater Albersen i.o. geconstateerde aanpassingsstoornis zonder meer als een ziekte of gebrek moet worden beschouwd. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 14 november 2006 voldoende gemotiveerd uiteengezet dat en om welke reden(en) deze, met informatie van medisch adviseur Ebbink onderbouwde, stelling niet juist is. De Raad ziet geen reden voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat psychiater i.o. Albersen, weliswaar een DSM IV-classificatie (met een daarbij behorende code) heeft gegeven, maar geen (klassieke) “klinische diagnose” noch een onderbouwing daarvan. Met betrekking tot de in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts van 25 oktober 2007, waaruit naar voren komt dat bij appellant op de datum in geding (hooguit) sprake was van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 januari 2008 voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze informatie hem geen aanleiding geeft tot een wijziging van zijn standpunt. Daarbij merkt de Raad op dat deze informatie geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding. Dit laatste geldt, blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 3 juni 2008, evenzeer voor het onderzoeksverslag van psychiater De Boer, waaruit naar voren komt dat sprake is van een pijn-stoornis (gebonden aan psychische factoren). De informatie van psychiater Kaya en het rapport van bezwaarverzekeringsarts Tjen kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden, reeds niet vanwege het feit dat geen van beide betrekking heeft op de datum in geding. 4.5. Onder de in 4.4 vermelde omstandigheden kan de Raad aan het ontbreken van een (uitvoerige) werkomschrijving niet het gewicht hechten dat appellant daaraan gehecht wenst te zien. Daarbij tekent de Raad aan dat in het rapport van de verzekeringsarts wel een korte omschrijving van de aard van de werkzaamheden is gegeven. 4.6. Gelet op het onder 4.4 tot en met 4.5 overwogene is appellant terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd. 4.7. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. BP