
Jurisprudentie
BE0065
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5448 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5448 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering en toeslag: minder dan 15% arbeidsongeschikt. CBBS. Nadere onderbouwing. Rechtsgevolgen blijven in stand.
Uitspraak
06/5448 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 2 augustus 2006, 06/703 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene] , wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was laatstelijk werkzaam als inpakster en viel op 13 november 2000 uit met depressieve klachten. Aansluitend aan de wettelijke wachttijd van 52 weken heeft appellant haar met ingang van 12 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sedert 4 augustus 2002 ontvangt betrokkene een toeslag hierop ingevolge de Toeslagenwet.
1.2. Bij besluit van 13 juli 2005 heeft appellant de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 5 september 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Met eveneens een besluit van 13 juli 2005 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 5 september 2005 geen recht meer heeft op een toeslag.
1.4. Bij besluit van 13 januari 2006, hierna: bestreden besluit, heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 13 juli 2005 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de WAO-uitkering op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van voornoemde intrekking heeft de rechtbank in lijn met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2006, LJN: AX6258, en met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, LJN: AR4716, overwogen dat vier van de zes met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies niet aan de intrekking van de WAO-uitkering ten grondslag kunnen worden gelegd omdat onvoldoende is tegemoet gekomen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Met name is de rechtbank van oordeel dat het niet in alle gevallen waarin het binnen het aangepaste CBBS is toegestaan een M te veranderen in een G en aldus een motivering achterwege te laten, zonder meer duidelijk is waarom de belastbaarheid op het desbetreffende punt niet wordt overschreden. De rechtbank is daarbij voorbij gegaan aan de na het bestreden besluit gegeven nadere motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 22 mei 2006.
2.3. Nu de intrekking van de WAO-uitkering daardoor nog slechts op twee functies berustte, heeft de rechtbank het besteden besluit wegens strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten vernietigd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de recente aanpassingen aan het CBBS in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de kritiek van de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004, LJN: AR4716 t/m AR4719, AR4721 en AR 4722, en heeft daartoe verwezen naar de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, LJN: AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980 over het aangepaste CBBS. Appellant heeft uit deze laatstgenoemde uitspraken afgeleid dat er niet langer sprake is van een verzwaarde motiveringseis nu deze eis rechtstreeks verband hield met de gebreken die in het verleden kleefden aan het CBBS. De omstandigheid dat een deel van de motivering eerst in beroep is gegeven kan naar het oordeel van appellant niet (langer) leiden tot het buiten beschouwing laten van dat deel van de motivering of het oordeel dat de motivering onvoldoende is. Appellant heeft er op gewezen dat met het rapport van
22 mei 2006 is ingegaan op alle signaleringen bij de drie functies waarop de schatting is gebaseerd en dat daarmee is voldaan aan de nadere motiveringseisen die zijn gesteld in de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006.
4.1. Gelet op hetgeen de Raad onder meer in zijn uitspraak van 7 maart 2008, LJN: BC7279, heeft overwogen treft dit betoog van appellant doel. In zijn genoemde uitspraken van 12 oktober 2006 heeft de Raad geoordeeld dat met de door appellant na de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de in die uitspraken verwoorde kritiek van de Raad.
4.2. Gegeven deze systeemaanpassing, die voor 1 juli 2005 zijn beslag heeft gekregen, heeft de in de uitspraken van 9 november 2004 aangekondigde vernietiging van op en na 1 juli 2005 genomen schattingsbesluiten zonder de mogelijkheid van instandlating van de rechtsgevolgen, zijn doel en betekenis verloren. Anders dan de rechtbank meent, kan aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 dan ook geen grondslag (meer) voor een dergelijke vernietiging worden ontleend.
4.3.Ten materiƫle overweegt de Raad dat de bij de functies voorkomende signaleringen inmiddels alle met het in beroep ingezonden arbeidskundig rapport van 22 mei 2006 afdoende zijn toegelicht. In het bijzonder geldt dit voor de G-signalering bij het aspect reiken van de functies inpakker, waarop de rechtbank het oog had.
5. Nu evenwel eerst in de fase van beroep een onderbouwing is gegeven die voldoet aan de door de Raad in zijn eerder genoemde uitspraken gestelde eisen van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid leidt dit de Raad tot de slotsom dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. Gelet echter op de in hoger beroep gegeven toelichting zal de Raad de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand laten.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
CB