Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0066

Datum uitspraak2008-08-14
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620412-08; 07.600384-08; 07.600862-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

oplichting oogmerk wederrechtelijke bevoordeling oplichtingsmiddelen oplegging van de bijkomende straf tot openbaarmaking van de uitspraak


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnrs.: 07.620412-07; 07600384-08; 07.600862-08 Uitspraak: 14 augustus 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [v[achternaam], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgevonden op 31 juli 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te [woonplaats]. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen tenlasteleggingen, zoals ter terechtzitting van 19 juni 2008 gewijzigd) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS EN BEWEZENVERKLARING De dagvaarding met parketnummer 620412-07: Bij dagvaarding gedagtekend 26 februari 2008 zijn drie feiten ten laste gelegd. De omschrijving van deze drie feiten is gewijzigd ter zitting van 19 juni 2008. Voor feit drie is de tenlastelegging reeds bij beslissing van 31 juli 2008 nietig verklaard. Bij afzonderlijke dagvaarding onder hetzelfde parketnummer, gedagtekend 9 juni 2008, zijn twee feiten tenlastegelegd, welke feiten ter zitting van 19 juni 2008 zijn vernummerd tot 4 en 5. De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn: • Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas met nummer 2007075984 met bijlagen, gesloten en getekend door [brigadier], brigadier van politie, werkzaam bij de basiseenheid [woonplaats]-Buiten van de regiopolitie Flevoland op 7 mei 2008 (doorgenummerd; hierna het PV). • De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2008. Ten aanzien van feit 1 Zakelijk samengevat komen de onderdelen a tot en met h van de tenlastelegging er op neer, dat verdachte acht leveranciers van goederen en diensten ter verbetering en inrichting van zijn (hu[adres]an de [[woonplaats] heeft opgelicht. Voor zover het gaat om oplichting jegens een verrichter van een dienst is dat om juridische redenen ten laste gelegd als het aangaan van een schuld (namelijk de verplichting om de overeengekomen dienst te leveren). Onderdeel i betreft een afzonderlijk feit dat niet in verband staat met de woning aan de [adres]. A. De vaststaande feiten Verdachte heeft samen met zijn partner, [naa[partner ], ingaande 4 augustus 2007 [adres]an de [[woonplaats] gehuurd van [verhuurder] voor de duur van één jaar voor een huurprijs van € 525,-- per maand voor de eerste vier maanden en van € 1.050,-- per maand vanaf december 2007. In een bij de huurovereenkomst behorend aanhangsel is opgenomen dat huurder de woning wil kopen en is aan huurder een optie tot en met 1 mei 2008 verleend tot koop voor een bedrag van € 334.500,--. Voor het geval huurder van die optie geen gebruik maakt, is bepaald dat huurder vanaf 1 mei 2008 mee moet werken aan bezichtigingen. Voor dat geval is tevens bepaald dat eventuele kosten van verandering/verbouwing niet worden verrekend en voor rekening en risico van de huurder zijn, alsmede dat huurder geen recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten of eventuele waardestijging ten gevolge van verandering/verbouwing. Ter verbetering en inrichting van de woning heeft verdachte van de in de tenlastelegging onder a tot en met h genoemde leveranciers de in de tenlastelegging genoemde goederen en/of diensten afgenomen. Bij die bestellingen heeft hij de namen [naam],[achternaam] en[achternaam] gebruikt, nooit zijn eigen naam. B. Het standpunt van het openbaar ministerie Het openbaar ministerie acht de verklaringen van verdachte leugenachtig en de feiten wettig en overtuigend bewezen overeenkomstig de aangiften. C. Het standpunt van de verdediging Verdachte heeft tegenover de politie en ter zitting verklaard, dat hij heeft beschikt over financiële middelen, afkomstig van zijn in 2002 overleden grootvader, waarmee hij de bestelde goederen en diensten deels heeft betaald en voor het overige had kunnen betalen. Voor zover de goederen en diensten niet zijn betaald, ligt daaraan een geschil over de levering of uitvoering ten grondslag (onderdelen d, g) of is dat veroorzaakt door de omstandigheid dat hij is aangehouden, waardoor hij geen betalingen meer heeft kunnen doen. Verdachte heeft erkend dat hij niet zijn eigen naam heeft gevoerd, maar de naam [achternaam], omdat een hetze tegen hem wordt gevoerd en hij wordt bedreigd. [achternaam] is de geslachtsnaam van zijn moeder; hij heeft een verzoek tot geslachtsnaamswijziging gedaan. Namens verdachte is onder meer aangevoerd: • Oplichting kan niet bewezen worden op basis van alleen een aangifte. Steunbewijs ontbreekt. Bovendien zijn de aangiften gecontamineerd, want voortgekomen uit een hetze tegen verdachte, zijn de aangiften pas gedaan na raadpleging van een website en zijn de oplichtingsmiddelen afgeleid van informatie op de website. • Oorzakelijk verband tussen de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen en de afgifte van goederen en/of het aangaan van een schuld ontbreekt. Voor zover eventuele bedrieglijke middelen zijn aangewend na de afgifte, is dat voor de bewezenverklaring van oplichting niet relevant. • De zakelijke geschillen met de leveranciers zijn civielrechtelijk van aard en behoren via civiele weg opgelost te worden. D. Het oordeel van de rechtbank Verdachtes stelling dat een hetze tegen hem wordt gevoerd en dat hij bedreigd wordt, is voor de beoordeling van het bewijs van dit feit niet relevant. Het gaat bij de onderdelen a tot en met h van de tenlastelegging om leveranciers dan wel dienstverleners. Onderdeel i is van andere orde en wordt afzonderlijk beoordeeld. Voor de beoordeling van de vraag of verdachte de hem in de tenlastelegging verweten oplichtingen heeft gepleegd, is slechts van belang dat wordt vastgesteld of hij van oplichtingsmiddelen gebruik heeft gemaakt jegens die leveranciers dan wel dienstverleners, of zijn wederpartijen daardoor tot afgifte of uitvoering van de opdracht zijn bewogen en of verdachte een wederrechtelijk bevoordelingsoogmerk heeft gehad. Verdachte heeft een valse naam gebruikt. Verdachtes verklaring , zakelijk weergegeven inhoudend dat hij de achternaam [achternaam] al heeft gebruikt tijdens de behandeling van zijn verzoek om achternaamswijziging van [achternaam] in [achternaam], vindt geen bevestiging in het bewijs: de politie heeft navraag gedaan bij het Ministerie van Justitie, waaruit is gebleken dat een naamswijziging van verdachte, anders dan verdachte heeft verklaard, niet bekend is . Dat verdachte zelf over een ingevuld formulier om geslachtsnaamwijziging aan te vragen, heeft beschikt, en dit heeft getoond aan een brigadier van politie en zijn verhuurder, maakt dat niet anders. Van een serieus te nemen voornemen en een verzoek tot geslachtsnaamswijziging kan alleen gesproken worden, indien het daartoe strekkend verzoek daadwerkelijk is gedaan. Dat blijkt niet het geval te zijn. Op dit punt heeft verdachte dus kennelijk leugenachtig verklaard. Ook verdachtes verklaring van 20 december 2007 dat hij "de afgelopen periode" frequent had gebeld met Justitie in Den Haag en dan te horen kreeg dat zijn naamsverandering in de laatste fase zat , is dus kennelijk leugenachtig. Volgens een op de gedane aangiften gebaseerde berekening van de politie heeft verdachte 12 opdrachten tot verbetering en inrichting gegeven voor een totaal bedrag van € 87.774,32. Een achttal daarvan is opgenomen in de onderdelen a tot en met h van de tenlastelegging. Verdachte heeft verklaard, dat hij normale bestellingen heeft gedaan dan wel opdrachten heeft gegeven, die hij kon betalen omdat hij de beschikking had over (aanzienlijke) reserves die hij heeft gekregen van zijn in april 2002 overleden grootvader van moederszijde. Uit deze reserves stelt hij ook een aantal contante betalingen te hebben gedaan, onder meer aan de leverancier [naam leveranc[bedrijf] en [naam leverancier] apparatuur (€ 17.000,--). Allereerst stelt de rechtbank vast, dat verdachte slechts heeft verklaard dat hij over aanzienlijke middelen kon beschikken, maar daarover desgevraagd niet concreet heeft willen of kunnen verklaren. Evenmin heeft hij het bestaan van dergelijke aanzienlijke middelen aangetoond. Dat maakt zijn verklaring weinig overtuigend. Daar komt bij, dat uit de verklaringen van zijn vader , moeder en grootmoeder van moederszijde blijkt, dat zijn grootvader niet bemiddeld was, nooit een onroerend goed portefeuille heeft gehad en geen reserves van enige betekenis nagelaten kan hebben aan verdachte. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding aan hun verklaringen te twijfelen. Zijn ouders en grootmoeder maken in ieder geval geen deel uit van de gestelde hetze tegen verdachte. Gezien het voorgaande hecht de rechtbank geen enkel geloof aan verdachtes verklaring dat hij over voldoende reserves beschikte en acht zij die verklaringen leugenachtig. Volgens zijn eigen verklaring van 20 december 2007 heeft verdachte geen werk en geen uitkering . Zijn verklaring in een mail van 26 september 2007 aan zijn verhuurder dat hij “zelfstandig ondernemer” is , is dus ook leugenachtig. Wel heeft hij verklaard, dat hij op freelancebasis modellenwerk heeft gedaan en soms per dagdeel € 1.500,-- heeft verdiend. Deze verklaring is overigens door hem op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt of anderszins onderbouwd. Verdachte heeft op 20 december 2007 verder verklaard, dat hij met zijn gezin leeft van het salaris van zijn partner, [partner ], van € 1.800,-- netto per maand. [partner ] heeft overigens op 18 maart 2008 verklaard , dat zij bij Transavia heeft gewerkt als stewardess, dat haar inkomen rond de € 1.500,-- à € 1.600,-- per maand was, maar is teruggebracht naar een ziektewetuitkering van € 1.000,--, alsmede dat zij nu ongeveer een jaar in de ziektewet zit vanwege alles wat er rondom haar en verdachte is gebeurd. Volgens FIOD-gegevens heeft verdachte in het geheel geen eigen inkomen (geen eigen onderneming, geen loon, geen uitkering) genoten in de periode van 2005 - 2007, en in de jaren 2003 en 2004 een inkomen uit een WAO/AAW-uitkering. Partner [partner ] ontvangt volgens de FIOD sinds tenminste 2003 een ziektewetuitkering. Uit het voorgaande volgt dat verdachte in het verhoor bij de politie gelogen heeft over de hoogte van het inkomen van zijn partner. Belangrijker is dat het inkomen van [partner ] de gedane investeringen in de woning aan de [adres] te [woonplaats] niet kan rechtvaardigen, laat staan de voorgenomen aankoop van dat pand. Nu evenmin is gebleken dat verdachte heeft beschikt over reserves die het hebben gedaan van die investeringen rechtvaardigen, leidt het voorgaande tot de slotsom dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling wettig en overtuigend is bewezen. Met betrekking tot de diverse onderdelen van de tenlastelegging wordt nog het volgende overwogen. Voor bewezenverklaring van oplichting is vereist, dat de ten laste gelegde en bewezen oplichtingsmiddelen de oorzaak zijn geweest van de afgifte van goederen of het aangaan van een schuld, omdat zij de opgelichte daartoe hebben bewogen. Voor zover oplichtingsmiddelen in tijd gedateerd moeten worden na het afleveren van de goederen of het verrichten van de dienst, met name omdat verdachte onjuiste verhalen heeft verteld om te verklaren dat nog niet betaald is en om tot betaling aanmanende schuldeisers op afstand te houden, kunnen die middelen dus niet bijdragen aan het oorzakelijk verband tussen oplichtingsmiddelen en afgifte. Het enkele feit dat een aantal aangevers aangifte heeft gedaan nadat zij zijn benaderd door de politie en/of nadat zij kennis hebben genomen van de blogspot op het internet waarin verdachte ervan wordt beschuldigd een (meester-)oplichter te zijn, dan wel dat van andere benadeelden hebben vernomen, biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid of betrouwbaarheid van hun verklaringen. Bij de totstandkoming van enkele transacties is de partner van verdachte aanwezig geweest; daarom is bewezen dat de feiten tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, zijn gepleegd. Omdat de te verbeteren en in te richten woning door verdachte en zijn partner bewoond zou gaan worden, is zij mede bevoordeeld. Met betrekking tot onderdeel a, de aangifte van de stucadoor [naam], is de rechtbank van oordeel, dat uit de aangifte onvoldoende blijkt dat [naam] door het enkele geven van een valse naam is bewogen tot het gaan stucadoren in de woning. De andere oplichtingsmiddelen die zijn opgenomen in de tenlastelegging (dat hij piloot was bij de KLM, een huis op de Antillen had, een Porsche en een Landrover bezat en dat de rekening gestuurd moest worden naar het bedrijf van zijn vader, [naam bedrijf]) zijn wel opgenomen in de aangifte, maar zijn volgens de aangifte verhalen geweest die verdachte tegen [naam] heeft verteld in de week dat hij in de woning aan het stucadoren was. Die verhalen heeft verdachte volgens de aangifte dus verteld ná het moment dat hij was bewogen tot het gaan stucadoren van de woning. Uit de aangifte kan niet worden afgeleid, dat [naam] er door die oplichtingsmiddelen toe is bewogen door te gaan met de werkzaamheden tot die voltooid waren. Evenmin kan uit de aangifte worden afgeleid dat hij niet zou zijn gaan stucadoren als hij eind juli 2007 had geweten dat de verdachte [achternaam] heette. Van onderdeel a moet verdachte derhalve vrijgesproken worden. Met betrekking tot onderdeel b wordt overwogen, dat volgens de consistente, feitelijke en gedetailleerde aangifte en de fotoherkenning de in de tenlastelegging vermelde oplichtingsmiddelen zijn gebruikt en dat de keukenleverancier de barbecue aanvankelijk zelf wilde afleveren bij het opnemen van maten in verdachtes woning ten behoeve van (het plaatsen van) de bestelde keuken, maar heeft meegegeven toen verdachte zei dat hij speciaal een stationwagen met aanhanger had meegebracht om de barbecue mee te nemen. Daarbij is van belang, dat verdachte een vals adres in [woonplaats] heeft opgegeven. Daarmee acht de rechtbank voldoende oorzakelijk verband tussen het middel en de afgifte bewezen, met name omdat verdachte een adres van iemand anders (in [woonplaats]) heeft gebruikt en het daardoor niet mogelijk zou zijn geweest dat de keukenleverancier de keuken kwam opmeten. Via dat valse adres is de keukenleverancier er ook achter gekomen, dat er iets niet klopte. Mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen over de beweerdelijke reserves van verdachte en zijn leugenachtigheid hecht de rechtbank geen geloof aan verdachtes verklaring dat hij € 1.500,-- contant heeft aanbetaald voor keuken en barbecue. De barbecue is overigens aangetroffen bij de huiszoeking. Volgens de aangifte heeft verdachte op 7 oktober 2007 samen met zijn vrouw een keuken uitgezocht, die een week later door verdachte is besteld. Met betrekking tot onderdeel c wordt overwogen, dat volgens de consistente, feitelijke en gedetailleerde aangifte de in de tenlastelegging vermelde oplichtingsmiddelen zijn gebruikt en dat de leverancier tot afgifte van goederen is overgegaan voordat betaling is ontvangen, nadat verdachte op zijn gemoed had ingewerkt omdat hij kanker zou hebben en een incassomachtiging had gegeven met betrekking tot een rekening die niet op zijn naam stond. Naast de aangifte is er de verklaring van verdachte dat hij de bewuste goederen heeft afgenomen. Zijn ontkenning van de oplichtingsmiddelen, waaronder het valse adres in [woonplaats], en zijn verklaring dat hij € 8.000,-- contant heeft betaald voor deze goederen, wordt niet geloofd. Met betrekking tot onderdeel d wordt overwogen, dat de aangifte van [aangever] geen bewijs bevat voor oorzakelijk verband tussen de leugenachtige mededelingen die verdachte volgens de tenlastelegging (en de aangifte) heeft gedaan, en de afgifte door [aangever] van de open haard. Daarom moet verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken. Met betrekking tot onderdeel e stelt de rechtbank vast, dat de aangifte van [benadeelde partij] consistent, feitelijk en gedetailleerd is, en dat daaruit blijkt dat hij er van heeft afgezien de goederen pas na betaling af te leveren, zoals gebruikelijk, nadat verdachte hem had verteld hetgeen in de tenlastelegging als oplichtingsmiddelen is opgenomen. Daarmee is het oorzakelijk verband tussen afgifte en oplichtingsmiddelen voldoende bewezen. Verdachtes verklaring dat hij € 17.000,-- contant heeft betaald, wordt niet geloofd gezien hetgeen hiervoor over zijn reserves is overwogen. Ook met betrekking tot onderdeel f stelt de rechtbank vast, dat de aangifte, van Verhoeven, consistent, feitelijk en gedetailleerd is, en dat daaruit blijkt dat hij er van heeft afgezien de vloer en lijm pas na betaling af te leveren, zoals gebruikelijk, nadat verdachte hem had verteld hetgeen in de tenlastelegging als oplichtingsmiddelen is opgenomen. Daarmee is het oorzakelijk verband tussen afgifte en oplichtingsmiddelen voldoende bewezen. Verdachtes verklaring dat hij € 3.500,-- en € 1.500,-- contant heeft betaald, wordt niet geloofd gezien hetgeen hiervoor over zijn beweerdelijke reserves is overwogen. Met betrekking tot onderdeel g wordt overwogen, dat de aangifte van [aangever] geen bewijs bevat voor oorzakelijk verband tussen de leugenachtige mededelingen die verdachte volgens de tenlastelegging (en de aangifte) heeft gedaan, en de afgifte van het beveiligingssysteem. Op de vraag van de verbalisant of de beschreven gang van zaken een normale gang van zaken is, heeft de aangever geantwoord dat dat wel vaker voorkwam . Daarom is er onvoldoende bewijs voor het voor oplichting nodige oorzakelijk verband, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken. Ook met betrekking tot onderdeel h wordt overwogen, dat de aangifte van [aangever] geen bewijs bevat voor oorzakelijk verband tussen eventuele oplichtingsmiddelen en afgifte van een kast. [aangever] heeft verklaard dat hij op goed vertrouwen werkt. Dat heeft verdachte beschaamd, maar daaruit kan niet afgeleid worden dat het noemen van een valse naam in oorzakelijk verband staat met de aflevering van de kast. Ook van dit onderdeel moet verdachte worden vrijgesproken. Met betrekking tot onderdeel i wordt overwogen: De rechtbank vindt geen aanleiding te twijfelen aan de aangifte . Deze is consistent, feitelijk en gedetailleerd. Steunbewijs voor details is te vinden in een schermuitdraai d.d. 15 juni 2006 van de KLM-site met bevestiging van de reservering ten behoeve van dochter [dochter aangever] van aangever [aangever] en twee andere personen voor een vlucht vanaf Schiphol op 16 juni 2006, en een “receipt of payment” d.d. 16 juni 2006 ten name van [dochter aangever] [aangever]. De rechtbank acht van algemene bekendheid dat het ongebruikelijk is dat voor een intercontinentale vlucht betaald wordt op de dag van vertrek, zodat deze omstandigheid bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever. Volgens de aangifte heeft verdachte onder meer verteld dat hij werkzaam was als gezagvoerder bij de KLM, dat hij vliegtickets bij NorthWest Airlines kon kopen met personeelskorting en dat hij op 16 juni 2006 op de vlucht van [dochter aangever] [aangever] en haar medereizigers zelf zou vliegen als gezagvoerder. Daarom heeft aangever afgezien van een optie op drie tickets via een reisbureau, gebruik gemaakt van het aanbod van verdachte om via hem met personeelskorting tickets te bestellen en is aan verdachte op 5 juni 2006 € 425,-- contant en op 10 juni 2006 € 1.250,-- contant afgegeven voor de tickets, respectievelijk door aangever en door zijn dochter. Verdachte heeft erkend dat hij [dochter aangever] [aangever] kent en met haar op de zaak via internet heeft gezocht naar tickets en deze samen met [dochter aangever] telefonisch onder de naam van [dochter aangever] en haar medereizigers heeft gereserveerd. Hij ontkent kortweg het pilotenverhaal en de personeelskorting, en ontkent dat hij geld heeft ontvangen. Daargelaten dat verdachte op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij een pilotenopleiding heeft gevolgd, volgt ook uit onder meer de verklaringen van zijn vader en zijn grootmoeder dat hij geen piloot is. Zijn verhaal dat hij gezagvoerder is bij de KLM en met personeelskorting tickets kan bestellen, is derhalve een oplichtingsmiddel. Mede gezien verdachtes al eerder vastgestelde leugenachtigheid acht de rechtbank het bewijs wettig en overtuigend geleverd op basis van de aangifte, de beide genoemde documenten en verdachtes verklaring dat hij [dochter aangever] [aangever] kent en heeft geholpen bij de reservering. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode van 26 mei 2006 tot en met 20 november 2007 in de gemeente [woonplaats] en/of Zutphen en/of Culemborg en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging me een ander, althans alleen telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels: b. (zaak 3) [benadeelde partij] (eigenaar van [bedrijf]) heeft bewogen tot afgifte van een barbeque en c. (zaak 4) [benadeelde partij] (store manager van [bedrijf]) heeft bewogen tot afgifte van 2 tuinstoelen en een tuinbank en 3 lampen en e. (zaak 6) [benadeelde partij] (eigenaar [bedrijf] & [naam leverancier] [benadeelde partij]) heeft bewogen tot afgifte van een audio-/videoinstallatie en telefoontoestellen en f. (zaak 7) [benadeelde partij] (eigenaar [bedrijf]) heeft bewogen tot afgifte van een vloer en lijm en i. (zaak 23) [benadeelde partij] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 425 Euro en een geldbedrag van 1.250 Euro, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid b. aan voornoemde [benadeelde partij] verteld: - dat zijn naam[achternaam] was en - dat hij zo snel mogelijk een keuken geleverd wilde hebben en - dat deze keuken geplaatst moest worden op het adres [adres] te [woonplaats] en c. aan voornoemde [benadeelde partij] verteld: - dat zijn naam [achternaam] uit [woonplaats] was en - dat hij het bedrag van de rekening telefonisch wilde overboeken en - dat hij kanker had en dat hij voor zijn vrouw en kinderen nog spullen wilde kopen om ze er goed bij te laten zitten als hij er niet meer was en vervolgens voor de levering van de goederen een eenmalige machtiging heeft uitgeschreven en e. aan voornoemde [benadeel[benadeelde partij] verteld: - dat hij [naam]e [achternaam] was en - dat hij op Aruba in het bezit was van een luxe vakantieresort en - dat hij het geldbedrag vanuit Aruba moest overmaken en - dat hij naar het ziekenhuis moest voor een kijkoperatie en - dat hij kanker had en f. aan voornoemde [benadeelde partij] verteld: - dat hij[achternaam] was en - dat hij op Aruba een eigen resort had en - dat hij een bankrekening op Aruba had, waardoor er vertraging in betaling kon ontstaan en - dat hij huid- en lymfeklierkanker had en zijn kans op overleven nog 30 % was en i. aan die [benadeelde p[aangever] en aan [dochter aangever] [aangever] (de dochter van [benadeelde p[aangever]) verteld: - dat hij [naam] [achternaam] was en - dat hij werkzaam was als gezagvoerder bij de KLM en - dat hij vliegtickets bij NorthWest Airlines kon kopen met personeelskorting, waardoor die [benadeelde partij] en [benadeelde partij] en [benadeel[benadeelde partij] en [benadeelde partij] en [benadeelde p[aangever] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte. Ten aanzien van feit 2 A. De vaststaande feiten Bij een huiszoeking op 4 december 2007 in de woning van verdachtes zuster in [woonplaats], bij wie verdachte met zijn gezin heeft ingewoond, is een wapen met munitie gevonden, dat volgens een technisch rapport voldoet aan de in de tenlastelegging genoemde omschrijvingen uit de Wet wapens en munitie . Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard, dat dat wapen van hem is en dat hij dat heeft gekocht omdat hij zich bedreigd voelde. B. Het standpunt van partijen en het oordeel van de rechtbank Met partijen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. C. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 04 december 2007 in de gemeente [woonplaats] - een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 2 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool van het merk Kimar, type 911, kaliber 8 mm (serienummer 060224) met houder met daarin 5 gas-/knalpatronen en - bij dat wapen behorende munitie, in de zin van artikel 1 onder 4 van meergenoemde wet, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 onder 2 van de categorie III van die wet, namelijk 45 gas-/knalpatronen, kaliber 8 mm voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van feit 4 Ten laste is gelegd, dat verdachte als huurder uit de gehuurde woning een aantal goederen, toebehorend aan de verhuurder, heeft verduisterd in de periode juli tot en met 20 december 2007. Dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen in die periode feitelijk verwijderd heeft, is niet in geschil. Wel in geschil is of sprake is van wederrechtelijke toeëigening. Naar het oordeel van de rechtbank is het element wederrechtelijke toeëigening in de ten laste gelegde periode (tot en met 20 december 2007) niet wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte is medehuurder van de woning aan de [adres] tot 3 augustus 2008. Volgens het contract had hij een koopoptie tot 1 mei 2008 en het recht de woning te verbeteren. Dat impliceert het recht goederen te verwijderen. Voor zover geen gebruik wordt gemaakt van de optie, loopt de huur af op 3 augustus 2008 en behoort de verhuurder dan het gehuurde op te leveren. Dat moment valt buiten de ten laste gelegde periode. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 5 Ten laste is gelegd dat verdachte, al dan niet in samenwerking met een ander, in [woonplaats] in de periode van 25 tot en met 31 oktober 2007 valse aangifte heeft gedaan van een inbraak in zijn woning. Uit de processen-verbaal van politie die op deze zaak betrekking hebben leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af. Verdachtes partner [partner ] heeft op 25 oktober 2007 aangifte gedaan van een inbraak in de woning waar zij samen met verdachte verbleef, waarbij audio-apparatuur ter waarde van ruim € 30.000,-- zou zijn weggenomen. Verdachte heeft die aangifte op 31 oktober 2007 herhaald en daarover een verklaring afgelegd. Verbalisant [verbalisant] van de Regionale Technische Recherche heeft een technisch onderzoek ingesteld in de desbetreffende woning, waarbij hij onder meer zowel braaksporen als dactyloscopische sporen “welke vermoedelijk van buitenaf gezet zouden kunnen zijn” heeft aangetroffen. Genoemde verbalisant heeft echter op de vensterbank van het inklimraam geen stofverstoring aangetroffen, waaraan hij zijn conclusie verbindt, dat het hem onwaarschijnlijk voorkomt dat daar daadwerkelijk iemand door naar binnen geklommen zou zijn. Nu de technische recherche niet meer heeft kunnen constateren dan dat het onwaarschijnlijk lijkt dat iemand naar binnen is kunnen komen, blijft naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid open dat dat wel het geval is geweest, zodat de aangifte van verdachte niet zonder meer als vals bestempeld kan worden. Verdachte moet dan ook, nu ook overigens geen (steun)bewijs voorhanden is, van dit feit worden vrijgesproken. De dagvaarding met parketnummer 600384-08 De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn: • Afzonderlijke processen-verbaal die in wettelijke vorm zijn opgemaakt door opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, district centrum. Omdat deze processen-verbaal niet zijn doorgenummerd, wordt ernaar verwezen met aanhef PV, gevolgd door het proces-verbaalnummer. • Processen-verbaal met verklaringen van de ouders en grootmoeder van verdachte, afgelegd tegenover de politie Flevoland. • De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2008. Ten aanzien van feit 1 A. De vaststaande feiten Verdachte heeft tegenover de heer [benadeelde pa[benadeelde partij] en mevrouw [benadee[benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij] de valse naam [naam] [achternaam]-[naam] gebruikt. In de eerste week van april 2006 hebben de heer en mevrouw [benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij] aan verdachte respectievelijk aan de partner van verdachte, [partner van verdachte] [partner ], afgegeven: • een personenauto, [merk, kenteken] en • 2.200 euro op 1 april 2006 en • 500 euro op 3 april 2006 via Western Union Money Transfer aan [partner van verdachte] [partner ] te Spanje en • 1.250 euro op 4 april 2006 via Western Union Money Transfer aan [partner van verdachte] [partner ] te Spanje en • 75 euro op 5 april 2006 om beltegoed op te kunnen waarderen, en • 2.000 euro op 6 april 2006 via Western Union Money Transfer aan [partner van verdachte] [partner ] te Spanje. B. Het standpunt van het openbaar ministerie Het openbaar ministerie acht de aangifte geloofwaardig en de verklaringen van verdachte niet, en acht de oplichting wettig en overtuigend bewezen. C. Het standpunt van de verdediging Ter zitting heeft verdachte de afgifte van de in de tenlastelegging vermelde auto en geldbedragen erkend, maar gesteld dat de auto is uitgeleend ten behoeve van een vakantie van verdachte met zijn gezin in Spanje en dat de geldbedragen zijn overgemaakt wegens noodzakelijke reparaties in samenhang met de omstandigheid dat het door verdachte voor de vakantie meegenomen contante geldbedrag van 6.000 euro uit de auto is gestolen. Hij ontkent dat hij de heer en mevrouw [benadeelde partij] heeft doen geloven dat zijn moeder in Portugal in het ziekenhuis was opgenomen en stervende was en dat zijn vader per e-mail heeft verzocht om 2.200 euro uit te lenen. Volgens verdachte moest de auto daadwerkelijk in Spanje gerepareerd worden en moest het daarvoor benodigde geld overgemaakt worden, omdat het door hem meegenomen contante geldbedrag (uit de auto) gestolen was. Namens verdachte is aangevoerd, dat volgens de verklaring van de zoon, R. [benadeelde partij], 2.000 euro is teruggestort op een rekening van “ons bedrijf”. D. Het oordeel van de rechtbank Op basis van de aangifte van mevrouw ([benadeelde partij]-)[benadeelde partij], die de rechtbank geloofwaardig acht, en de bij die aangifte gevoegde bescheiden betreffende Money Transfers, in samenhang met de verklaring van de verdachte dat de auto respectievelijk de geldbedragen door hem ontvangen zijn, acht de rechtbank de afgifte bewezen. Mede gezien het in de hiervoor besproken zaak met parketnummer 620412-07 gegeven oordeel van de rechtbank dat de verklaringen die verdachte af pleegt te leggen ter rechtvaardiging dan wel uitleg van bepaalde transacties leugenachtig zijn bevonden, in samenhang met de omstandigheid dat zijn verklaring dat het echtpaar [benadeelde partij] de auto en de geldbedragen ter beschikking heeft gesteld voor een vakantie in Spanje door niets wordt ondersteund en ook weinig voor de hand ligt, hecht de rechtbank geen geloof aan verdachtes uitleg en wel aan de verklaring van de aangeefster. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een valse naam heeft gebruikt, een valse hoedanigheid heeft aangenomen (van zoon van een zeer vermogend onroerend goed beheerder in Portugal ) en listiglijk en in strijd met de waarheid heeft doen geloven dat zijn moeder in Portugal in het ziekenhuis was opgenomen en stervende was en dat zijn vader per e-mail (vanuit Portugal) heeft verzocht om verdachte geld uit te lenen . Uit de aangifte blijkt, dat de aangeefster en haar man door die (en andere, daarmee samenhangende) leugens zijn bewogen tot de afgiften: • “Wederom kwam [naam] bij ons op bezoek. Hij huilde omdat hij zei dat zijn moeder niet meer lang te leven had en dat hij zo snel mogelijk naar haar in Portugal wilde afreizen. (…) Mijn man [benadeelde partij] beschouwde [naam] als zijn eigen zoon, dus mijn man aarzelde toen geen moment. [benadeelde partij] vond het zo erg wat er gebeurde dat [benadeelde partij] daarom onze auto te leen aanbood aan [naam]. (…) Ook overhandigde [benadeelde partij] een (lees: bedrag) van ongeveer 2.200 euro aan [naam], dit deed [benadeelde partij] naar aanleiding van het verzoek in de e-mail van [vader van], de vader van [naam].” . • “Ik vond het gewoon heel erg dat de moeder van [naam] op sterven lag” . • “Tevens voel ik mij opgelicht doordat ik op verzoek van [naam] en [partner van verdachte] geld heb gestuurd toen zij in Spanje was. Wij stuurden dat geld alleen maar omdat we hen wilden helpen omdat [partner van verdachte] hoog zwanger was, [naam] kanker had en omdat de moeder van [naam] op sterven lag. We vonden het heel erg toen we hoorden dat de moeder van [naam] was overleden en dat ze weer pech met onze auto hadden. Daarom stuurden we geld. ”). Daarmee is de oplichting bewezen. Ook als een gedeelte van het afgegeven geld later teruggegeven zou zijn, doet dat er overigens niet aan af, dat de heer en/of mevrouw [benadeelde partij] tot afgifte ervan zijn bewogen door oplichtingshandelingen en dat de verdachte daardoor wederrechtelijk bevoordeeld is geweest, omdat hij dan tijdelijk over dat geld heeft kunnen beschikken. Omdat er geen bewijs voor is aangetroffen dat verdachtes voorstelling van zaken dat de auto in Spanje voor reparaties naar de garage moest, in strijd met de waarheid is gedaan, wordt de verdachte van dat onderdeel vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor het verblijf in hotels gedurende die reparaties en het in strijd met de waarheid stellen dat het beltegoed op was. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij omstreeks 1 april 2006 tot en met 8 april 2006 te Rotterdam en te 's-Gravenhage en in Spanje tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde pa[benadeelde partij] en [benadeelde pa[benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van - een personenauto ([merk, kenteken]) en - 2.200 euro (op 1 april 2006) en - 500 euro (op 3 april 2006 aan [partner van verdachte] te [woonplaats]) en - 1.250 euro (op 4 april 2006 aan [partner van verdachte] te [woonplaats]) en - 75 euro (op 5 april 2006), teneinde het beltegoed op te waarderen en - 2.000 euro (op 6 april 2006 aan [partner van verdachte] te [woonplaats]), hebbende verdachte en/of zijn mededader telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid heeft doen geloven: - dat zijn, verdachtes moeder in Portugal in het ziekenhuis was opgenomen en stervende was en - dat zijn, verdachtes vader per e-mail heeft verzocht om verdachte een geldbedrag van 2.200 euro te lenen, waardoor die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n). Ten aanzien van feit 2 A. De vaststaande feiten De ook in feit 1 besproken VW Golf is door de heer en mevrouw [benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij] namens [bedrijf], van welke vennootschap zij de eigenaren zijn , uitgeleend aan verdachte. Het kenteken van deze auto stond op naam van [bedrijf] van 8 december 2005 tot 24 juli 2006 . B. Het standpunt van het openbaar ministerie Op basis van de aangifte van mevrouw [benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij] acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de auto heeft verduisterd. C. Het standpunt van de verdediging Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de heer en mevrouw [benadeelde partij] aanwezig zijn geweest bij de overdracht van de auto. Namens verdachte is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de auto onder zich had toen deze op naam van een ander is gesteld. Geen garagehouder is gehoord, teneinde te achterhalen wie het kenteken van de auto op 24 juli 2006 heeft overgeschreven. Verduistering mag niet bewezen worden verklaard op basis van één getuigenverklaring (van aangeefster). D. Het oordeel van de rechtbank Het staat vast, dat de VW Golf is uitgeleend aan verdachte en dat verdachte deze onder zich heeft gehad en heeft gebruikt tot (ergens in) juli 2006. Vervolgens lopen de verklaringen uiteen: volgens de aangifte van mevrouw [benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij] heeft zij de auto voor het laatst gezien begin juli 2006 en heeft verdachte toen - samengevat - met een list (hij had de documenten nodig voor zijn advocaat, die hij had ingeschakeld wegens problemen met de airco van de auto) de kentekenpapieren verkregen van de heer en mevrouw [benadee[benadeelde partij]a[benadeelde partij]. Volgens de aangifte is de auto nooit teruggegeven. Volgens verdachtes verklaring (ter zitting; over de auto is hij niet verhoord door de politie Rotterdam-Rijnmond en heeft hij niet willen verklaren tegenover de politie Flevoland op 30 mei 2008) is de auto door de heer en mevrouw [benadeelde partij] zelf overgedragen, niet door hem. Op zich heeft de verdediging gelijk dat een bewezenverklaring niet kan worden gebaseerd op alleen maar één aangifte. Maar dat is ook niet het geval. Steunbewijs voor de aangifte wordt gevonden in de verklaring van verdachte ter zitting dat hij de auto onder zich heeft gehad en in de vaststelling dat het kenteken is overgeschreven op 24 juli 2006, in samenhang met de omstandigheid dat aangeefster heeft verklaard dat zij en haar man er niet meer op zijn terug gekomen waar de auto was, omdat verdachte haar – samengevat – op de mouw had gespeld dat hij de auto naar de garage had gebracht wegens de kapotte airco en dat het geschil over de airco maanden zou gaan duren. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: Hij omstreeks medio maart 2006 tot en met 24 juli 2006 te Rotterdam, opzettelijk een personenauto (merk [merk, kenteken]), toebehorende aan [bedrijf] welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten in leen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Ten aanzien van feit 3 A. De vaststaande feiten Op 1 oktober 2006 hebben verdachte, [slac[slachtoffer] en (in ieder geval tevens) [getuige] elkaar ontmoet nabij de auto van verdachte, die geparkeerd stond in de [adres]. B. Het standpunt van het openbaar ministerie Op basis van de aangifte van [slac[slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant] e[verbalisant] over hun contacten met [slachtoffer] en [getuige] op 1 oktober 2006 acht de officier van justitie de mishandeling van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk dat verdachte toen in een noodweersituatie verkeerde. C. Het standpunt van de verdediging Verdachte heeft op de terechtzitting erkend dat op 1 oktober 2006 een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer] en [getuige]. Verdachte heeft geslagen; of hij een kopstoot heeft gegeven, herinnert hij zich niet. Volgens verdachte is hij toen bedreigd door 4 mannen. Namens verdachte is een beroep op noodweer gedaan. D. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer] dat verdachte hem een kopstoot heeft gegeven , de waarneming tijdens de opname van de aangifte door verbalisant [verbalisant] dat aangever een bult en een wondje op zijn voorhoofd heeft , de verklaring van [getuige], opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] , dat hij heeft gezien dat verdachte aan [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven waardoor die een bloedende hoofdwond had gekregen, en de waarneming van de verbalisanten [verbalisant] e[verbalisant] dat [slachtoffer] een bloedende hoofdwond had op zijn voorhoofd. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, oordeelt de rechtbank dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Daarvoor bevatten de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen met daarin de verklaringen van getuigen geen enkele aanwijzing. Wel heeft verdachte op 6 oktober 2006 tegenover de politie verklaard, dat hij op zondagavond (1 oktober 2006) door [slachtoffer] en [getuige] is geslagen en geschopt, en dat hij door beiden plus drie andere mannen op de daaropvolgende dinsdagavond “helemaal in elkaar geslagen” is. Deze verklaring wijkt af van zijn verklaring ter zitting dat hij op 1 oktober 2006 door vier mannen bedreigd werd en dat er toen over en weer geslagen is. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 01 oktober 2006 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slac[slachtoffer]), een kopstoot tegen het voorhoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. De dagvaarding met parketnummer 600862-08: Onder dit parketnummer is verdachte primair oplichting en subsidiair verduistering ten laste gelegd in de periode van januari tot en met november 2006, met als slachtoffer zijn zuster. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat verdachte reeds daarvan moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. Er ligt alleen een belastende aangifte. Er is geen belastend steunbewijs, terwijl verdachte gedurende ten minste een gedeelte van de in de tenlastelegging genoemde periode in Voorburg heeft gewoond als overbuurman van de slachtoffers van de feiten 1 en 2 van parketnummer 600384-08. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Parketnummer 620412-07 Feit 1: Oplichting, meermalen gepleegd, telkens strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, telkens strafbaar gesteld bij artikel 55 van die wet. Parketnummer 600384-08 Feit 1: Oplichting, meermalen gepleegd, telkens strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Verduistering, strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 3: Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, wegens de complexiteit van de zaken. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straffen die de verdachte bij vonnis d.d. 23 mei 2006, respectievelijk 27 mei 2008 van de rechtbanken te Utrecht en `s-Gravenhage terzake van verduistering en oplichting is opgelegd. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij de keuze tot oplegging van een vrijheidbenemende straf en de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder mee laten wegen dat verdachte zich gedurende geruime tijd schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal oplichtingen, met de opbrengst waarvan hij onder meer zijn woning liet verbouwen en inrichten, waarvan hij met vakantie ging en waarvan hij ook overigens in zijn levensonderhoud voorzag. Verdachte heeft op zeer afkeurenswaardige wijze van mensen, door eerst hun vertrouwen te winnen, meermalen geld en goederen afgetroggeld. Daarbij heeft hij zich bediend van valse namen, valse hoedanigheden en leugens. Verdachte heeft aldus niet alleen het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze beschaamd, maar de slachtoffers ook financieel nadeel berokkend. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich in het geheel niets aan de gevoelens van de slachtoffers gelegen heeft laten liggen door, tot en met de terechtzitting, de feiten te ontkennen en ook daar leugenachtige verklaringen af te leggen. Verdachte heeft slechts oog gehad op eigen winstbejag. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verduistering van een auto, die hij door middel van oplichting heeft meegekregen, en aan wapenbezit. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij minder feiten bewezen acht. De rechtbank zal, voor zover dit de oplichting en verduistering betreft, tevens als bijkomende straf de openbaarmaking van deze uitspraak gelasten. De rechtbank heeft hierbij, gelet op de aard en ernst van de bewezen en strafbare feiten, een en ander als in de strafmaatoverweging weergegeven, mee laten wegen dat de maatschappij tegen deze verdachte dient te worden beschermd. De kosten, die de rechtbank schat op € 2.500,-- , komen daarbij voor rekening van verdachte. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 juli 2008; • een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 21 maart 2008, uitgebracht door Reclassering Nederland; • een de verdachte betreffend rapport d.d. 14 maart 2008, uitgebracht door dr. F. Koenraadt, psycholoog. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De uitspraak is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 36, 36f, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partijen De officier van justitie heeft, zoals hierboven al is opgemerkt, gevorderd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Daarbij heeft hij aangevoerd, dat de zaak te gecompliceerd is om op die vorderingen inhoudelijk in te gaan. De rechtbank kan zich met het standpunt van de officier van justitie niet verenigen, omdat bij nadere beschouwing elke vordering op zich niet ingewikkeld is. De vorderingen zijn aldus niet om die reden niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt verder als volgt. De benadeelde partijen [naam], [aangever], [aangever] en [aangever] moeten niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen, omdat de feiten waarop die vorderingen gebaseerd zijn niet bewezen verklaard kunnen worden (feit 1 van parketnummer 07.620412-07). Ditzelfde geldt voor de benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 4 van parketnummer 07.620412-07). Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeel[benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 van parketnummer 07.620412-07 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier met bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 12.580,--, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde p[aangever] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 van parketnummer 07.620412-07 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier met bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.750,--, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil. De rechtbank heeft hierbij slechts rekening gehouden met het financieel nadeel dat de benadeelde partij heeft ondervonden en dat is het bedrag dat aan verdachte is betaald. Zonder tussenkomst van verdachte zouden de tickets immers ook en wel tegen een hogere prijs dan het aan verdachte betaalde bedrag gekocht zijn. De vorderingen van de benadeelde partijen, die in die vordering ontvankelijk zijn, zijn in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Het met parketnummer 07.600862-08 ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt hiervan vrijgesproken. Het met parketnummer 07.620412-07 onder 4 en 5 ten laste gelegde is evenmin bewezen en verdachte wordt ook hiervan vrijgesproken. Het met parketnummer 07.620412-07 onder 1 en 2 en met parketnummer 07.600384-08 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het met parketnummer 07.620412-07 onder 1 en 2 en met parketnummer 07.600384-08 onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot één jaar, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeel[benadeelde partij], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 12.580,-- vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans met parketnummer 07.620412-07 onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 november 2007, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde p[aangever], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.750,-- vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans met parketnummer 07.620412-07 onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 16 juni 2006, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 12.580,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 92 dagen hechtenis. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.750,--, ten behoeve van het slachtoffer [aangever], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte telkens heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee telkens zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte telkens heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee telkens zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [naam], [aangever], [aangever], [aangever] en [benadeelde partij] in hun vordering niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank veroordeelt verdachte tot openbaarmaking van deze uitspraak en schat de kosten daarvan op € 2.500,--, te betalen door verdachte, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat de openbaarmaking zal geschieden door middel van publicatie in een landelijk dagblad. Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.C.P. de Ridder en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2008. Mr. de Ridder was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.