
Jurisprudentie
BE0068
Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/221 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/221 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uit alle medische informatie inclusief de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend internist zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding dienen te geven tot de conclusie dat voor betrokkene vanaf haar melding haar beperkingen zijn toegenomen.
Uitspraak
07/221 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 november 2006, 06/1523 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en dit aangevuld bij brief van 11 februari 2007.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 12 februari 2007 van bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders.
Appellante heeft op 19 februari 2007 nog een aanvulling gegeven op haar hoger beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die een uitkering ontving ingevolge onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, heeft zich op 30 december 2004 bij het Uwv toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.2. De verzekeringsarts H. Vogelsang heeft appellant op 20 april 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de pijnklachten aan de voeten en de psychische klachten beschreven. Geconcludeerd is door Vogelsang dat op basis van de onderzoeksbevindingen geen evidente aanwijzingen zijn dat er sprake is van een duidelijke verslechtering in de medische belastbaarheid van appellante ten opzichte van het vorige medisch onderzoek van 2 september 2002. Volgens Vogelsang is de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 september 2002 nog steeds van toepassing. Naar aanleiding van medische informatie van de orthopedisch chirurg en de huisarts heeft de verzekeringsarts aanvullend gerapporteerd op 14 juni 2005. Appellante is geschikt geacht voor de destijds geduide functies. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van
14 juni 2005 geweigerd om de WAO-uitkering van appellante te herzien omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet is toegenomen, nu haar medische beperkingen ongewijzigd zijn.
2.1. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog. In zijn rapport van 20 januari 2006 heeft Lenders de beschikbare medische gegevens gewogen en geen aanleiding gezien af te wijken van het medisch oordeel van verzekeringsarts Vogelsang. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juni 2005 bij zijn besluit van 2 februari 2006 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 2 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door de bezwaarverzekeringsarts opgevraagde informatie van de reumatoloog geen steun worden gevonden voor de grief van appellante dat de klachten vanaf begin 2005 veel erger zijn geworden. Ook al zouden de klachten al zijn toegenomen dan nog zou volgens de rechtbank deze niet meteen hoeven te leiden tot toegenomen beperkingen. Voorts heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank geen objectief medische onderbouwing geleverd voor haar standpunt dat haar psychische klachten zijn toegenomen, noch voert zij aan waaruit deze klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen dan wel zouden bestaan.
4. In hoger beroep heeft appellante onder andere aangevoerd dat de behandelend internist niet om informatie is gevraagd door de verzekeringsarts. Tevens voert zij aan dat zij in geestelijke nood verkeert en haar angsten om aan het werk te moeten, terwijl zij zich er lichamelijk en geestelijk niet toe in staat achtte, wilde bespreken met de psychiater. Mits appellante in het gelijk gesteld gaat worden dan wil ze haar onkosten vergoed krijgen.
5.1. De Raad merkt op dat ter zitting door het Uwv is gesteld dat als eerste dag van de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid de datum van de melding van appellante van toegenomen arbeidsongeschiktheid is aan te nemen. De Raad kan zich hiermee verenigen.
5.2. Appellante is na haar melding van de toegenomen arbeidsongeschiktheid, onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Deze arts heeft na dat onderzoek, na kennisname van haar klachten, en na ingewonnen informatie van de orthopedisch chirurg en de huisarts, geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen. Dat de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij de internist, zoals appellante stelt, brengt naar het oordeel van de Raad niet mee dat het onderzoek als onzorgvuldig moet worden beoordeeld nu appellante alleen voor controle twee keer per jaar bij de internist kwam. De bezwaarverzekeringsarts heeft, na kennisname van de informatie van de behandelend reumatoloog, de mening van de verzekeringsarts bevestigd. In de rapportage van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts komen naar het oordeel van de Raad geen aanwijzingen naar voren voor een verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante. De Raad heeft dan ook geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad heeft in zijn beoordeling betrokken, dat het Uwv rekening heeft gehouden met de over appellante bekende informatie uit de behandelend sector. Uit alle medische informatie inclusief de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend internist zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding dienen te geven tot de conclusie dat voor appellante vanaf haar melding haar beperkingen zijn toegenomen.
5.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.W.A. Schimmel.
CB