
Jurisprudentie
BE0077
Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4674 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4674 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Met het gewijzigde standpunt is geheel tegemoet gekomen aan de eisen van appellant. Veroordeling proceskosten en wettelijke rente.
Uitspraak
06/4674 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 juli 2006, 04/1469 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 december 2006 heeft appellant de Raad een nader stuk doen toekomen.
Bij schrijven van 14 februari 2007 heeft het Uwv een arbeidskundig rapport toegezonden.
De Raad heeft het Uwv bij brief van 7 februari 2008 een vraag gesteld.
Bij brief van 31 maart 2008 heeft het Uwv de Raad een afschrift van zijn besluit van 31 maart 2008 toegezonden.
Bij brief van 21 april 2008 heeft mr. Schriemer zich onttrokken als gemachtigde. Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, zich als gemachtigde gesteld en gereageerd op het besluit van 31 maart 2008.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 21 januari 2004 wordt ingetrokken.
2. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 15 november 2004 gegrond verklaard en bepaald dat appellant op en na 21 januari 2004 alsnog ongewijzigd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Tevens heeft het Uwv bepaald dat die uitkering met ingang van 16 januari 2005 wordt ingetrokken.
3.1. Op 24 november 2004 is tegen het besluit van 15 november 2004 beroep ingesteld.
3.2. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft het Uwv meegedeeld dat het besluit van 15 november 2004 wordt ingetrokken en dat een nieuwe beslissing op bezwaar zal volgen.
3.3. Bij besluit van 30 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 april 2006 ingetrokken.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder andere het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Nadat namens appellant hoger beroep was ingesteld tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij brief van 31 maart 2008 meegedeeld dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd en heeft hij een nieuwe beslissing op bezwaar van dezelfde datum ingezonden. Deze houdt in dat appellant op en na
1 april 2006 onveranderd als 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt beschouwd.
6. De gemachtigde van appellant heeft de Raad bericht dat het Uwv met het gewijzigde standpunt geheel tegemoet komt aan de eisen van appellant. De gemachtigde heeft de Raad tevens verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten alsmede tot vergoeding van de wettelijke rente.
7.1. Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 31 maart 2008 is naar het oordeel van de Raad geheel tegemoetgekomen aan het beroep van appellant tegen het bestreden besluit. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dit beroep derhalve niet mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van
31 maart 2008.
7.2. Nu namens appellant een verzoek om schadevergoeding is gedaan heeft hij, ofschoon het bestreden besluit is ingetrokken en inmiddels volledig is tegemoetgekomen aan zijn beroep, belang behouden bij handhaving van het hoger beroep.
7.3. Nu vaststaat dat bij het bestreden besluit de WAO-uitkering van appellant ten onrechte is ingetrokken, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, voor zover deze betreft de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit.
7.4. Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering in verband met de vernietiging van het bestreden besluit dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
8.1. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
8.2. Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellant is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De Raad stelt vast dat, aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds - in verband met de daarbij tevens uitgesproken vernietiging van het onder 2 vermelde besluit van 15 november 2004 - heeft beslist ten aanzien van de proceskosten die aan de zijde van appellant zijn gevallen in verband met de procedure in beroep, hier slechts de in hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling staan. Deze proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als in 7.4 aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M. Lochs.
RB