Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0213

Datum uitspraak2008-05-13
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.386
Statusgepubliceerd


Indicatie

BW 7:363 indeplaatsstelling Een beoordeling van het belang van de pachter bij voortzetting van de pacht is bij uitstek in de verlengingsprocedure (in het nieuwe recht: de beëindigingsprocedure) aan de orde. In de indeplaatsstellingsprocedure is dat belang slechts in zoverre aan de orde, dat bijvoorbeeld een zeer gering economisch belang van de pachter bij voortzetting van de pacht of een binnen afzienbare tijd te verwachten beëindiging van de onderneming van de pachter, mee kan brengen dat naar billijkheid indeplaatsstelling achterwege dient te blijven. Wat betreft boerderijcamping is van belang dat verpachters eerder toestemming hebben gegeven voor het inrichten daarvan. Tegen die achtergrond is het niet juist om vervolgens bij een beoordeling van de rentabiliteit van de onderneming van pachter de opbrengsten van de camping geheel buiten beschouwing te laten. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om in het kader van de indeplaatsstelling het object van de pachtovereenkomst te wijzigen of te beperken. Dat is ook niet bezwaarlijk, omdat een eventueel belang van de verpachter bij het eindigen van de pacht voor een gedeelte van het gepachte, door de verpachter in een verlengingsprocedure (oud recht) respectievelijk een beëindigingsprocedure (nieuw recht) aan de orde kan worden gesteld.


Uitspraak

13 mei 2008 pachtkamer zaaknummer 104.003.386 rolnummer (oud) 2007/351 P G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: 1. [appellant sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonende te [woonplaats], 3. [appellant sub 3], wonende te [woonplaats], 4. [appellant sub 4], wonende te [woonplaats], 5. [appellant sub 5], wonende te [woonplaats], 6. [appellant sub 6], wonende te [woonplaats], appellanten, procureur: mr. J.M. Bosnak, tegen: 1. [geïntimeerde sub 1], 2. [geïntimeerde sub 2], beiden wonende [woonplaats], geïntimeerden, procureur: mr. W.D. Huizinga. 1 Het verloop van het geding 1.1 Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenarrest van 19 februari 2008 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest. 1.2 Ingevolge het tussenarrest heeft op 17 maart 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden, tegelijk met de mondelinge behandeling van de rekestzaak met nummer 104.006.679. Ter zitting zijn verschenen appellant sub 6, vergezeld door zijn rentmeester[...], en mr. D.M.H.M. van Dijk, advocaat te [woonplaats], [appelant sub 1] (in het tussenarrest aangeduid als [...]), vergezeld door zijn zoon [zoon geintimeerde sub 1] en mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en [geïntimeerde sub 2], vergezeld door zijn zoon [zoon geintimeerde sub 2] en mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Meerssen. Mr. Van Dijk heeft zich ter zitting bediend van “pleitnotities”. Conform de ter zitting met partijen gemaakte afspraak is van de comparitie geen proces-verbaal opgemaakt. 1.3 Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. 2 Voortgezette beoordeling van het geschil in hoger beroep 2.1 Uit de overgelegde stukken – waaronder diploma’s en getuigschriften – [zoon geintimeerde sub 1] voldoende theoretische en praktische scholing heeft genoten om hem tot de exploitatie van het gepachte in staat te stellen. Hij heeft bovendien ruime ervaring op het bedrijf van zijn vader [geïntimeerde sub 1] en heeft in dat kader onder meer met succes het initiatief genomen tot het verkrijgen van de toestemming van [appellanten] voor het inrichten van een boerderijcamping op het gepachte. [zoon geintimeerde sub 1] heeft ter zitting verklaard dat hij slechts korte tijd en alleen op vrijdag- en zaterdagavonden als taxichauffeur heeft gewerkt en dat hij slechts zeer kortstondig in de bouw werkzaam is geweest. [appellanten] hebben dat vervolgens niet bestreden. Ter zitting is het hof voorts gebleken dat [zoon geintimeerde sub 1] op vragen over de bedrijfsvoering adequate antwoorden geeft. Aldus biedt [zoon geintimeerde sub 1] voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Grief I faalt derhalve. 2.2 Met grief II betogen [appellanten] dat naar billijkheid indeplaatsstelling achterwege moet blijven. In dit verband beroepen zij zich, kort gezegd, op het wegvallen van het melkquotum als inkomstenbron en op de omstandigheid dat een aanzienlijk deel van het resultaat wordt behaald met een niet-agrarische activiteit op het gepachte, namelijk de exploitatie van de boerderijcamping. Met een agrarische exploitatie van het gepachte kan [zoon geintimeerde sub 1] volgens [appellanten] geen renderend bedrijf voeren. 2.3 Ook deze grief faalt. Het hof stelt in dit verband voorop dat een beoordeling van het belang van de pachter bij voortzetting van de pacht bij uitstek in de verlengingsprocedure (in het nieuwe recht: de beëindigingsprocedure) aan de orde is. In de indeplaatsstellingsprocedure is dat belang slechts in zoverre aan de orde, dat bijvoorbeeld een zeer gering economisch belang van de pachter bij voortzetting van de pacht of een binnen afzienbare tijd te verwachten beëindiging van de onderneming van de pachter, mee kan brengen dat naar billijkheid indeplaatsstelling achterwege dient te blijven. Dat geval doet zich hier niet voor. Volgens de onbetwiste stellingen van [geïntimeerde sub 1] ter zitting is de opbrengst van het melkquotum ondergebracht in een investeringsreserve en bestaat het voornemen om aanpassingen te realiseren voor het houden van rosékalveren. Wat betreft de boerderijcamping is van belang dat [appellanten] eerder toestemming hebben gegeven voor het inrichten daarvan. Tegen die achtergrond is het niet juist om, zoals [appellanten] thans in deze procedure doen, vervolgens bij een beoordeling van de rentabiliteit van de onderneming van [appelant sub 1] en [zoon geintimeerde sub 1] de opbrengsten van de camping geheel buiten beschouwing te laten. 2.4 Grief III bouwt deels op de beide andere grieven voort, en moet in zoverre in hun lot delen. In de toelichting op grief III hebben [appellanten] daarnaast gevraagd bij de indeplaatsstelling van [zoon geintimeerde sub 2] te bepalen dat die indeplaatsstelling zich beperkt tot de oppervlakte die [geïntimeerde sub 2] jarenlang feitelijk in gebruik heeft gehad. Ook in zoverre faalt de grief. De indeplaatsstelling van [zoon geintimeerde sub 2] – waar [appellanten] op zichzelf geen bezwaar tegen hebben – leidt ertoe dat [zoon geintimeerde sub 2] de plaats inneemt van [geïntimeerde sub 2]. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om in het kader van de indeplaatsstelling het object van de pachtovereenkomst te wijzigen of te beperken. Dat is ook niet bezwaarlijk, omdat een eventueel belang van de verpachter bij het eindigen van de pacht voor een gedeelte van het gepachte, door de verpachter in een verlengingsprocedure (oud recht) respectievelijk een beëindigingsprocedure (nieuw recht) aan de orde kan worden gesteld. 2.5 De voorwaarde waaronder [geïntimeerde sub 2] zijn “incidentele vordering” heeft ingesteld, is niet vervuld, zodat die vordering geen bespreking behoeft. 2.6 De slotsom is dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Het hof zal [appellanten] veroordelen in de kosten van dit hoger beroep. Conform hetgeen [appelant sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2] heeft gevraagd, zal het hof de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarmee geeft het hof geen oordeel over de vatbaarheid van dit arrest voor cassatie in verband met het vervallen van artikel 134 Pachtwet per 1 september 2007 en de inwerkingtreding van onder meer artikel 1019q Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met ingang van dezelfde datum. 3 Beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, van 17 januari 2007; veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 1.788,— voor sala¬ris procureur en op € 251,— voor griffierecht en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] eveneens begroot op € 1.788,— voor sala¬ris procureur en op € 251,— voor griffierecht; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft het in de vorige alinea bepaalde; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Wesseling-Lubberink en Veling en de raden ing. De Lorijn en ir. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2008.