
Jurisprudentie
BE2716
Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5815 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5815 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Geen sprake van een verlies aan verdienvermogen. Uit de informatie valt niet af te leiden dat appellant ernstiger beperkt was dan is aangenomen. Nog niet uitbehandeld: geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen zijn onderschat.
Uitspraak
06/5815 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 september 2006, 05-6593 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld waarbij tevens medische stukken zijn overgelegd.
Op 23 februari 2007 en 30 juli 2007 heeft mr. Molenaar nog enkele medische stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 15 maart 2007 van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst, de kritische Functionele Mogelijkheden Lijst van 15 maart 2007 en een rapportage van 7 augustus 2007 van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars. Op 14 augustus 2007 heeft het Uwv een rapportage van 10 augustus 2007 van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij zich op 10 oktober 2002 arbeidsongeschikt meldde ten gevolge van rechterschouderklachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 4 december 2003 met ingang van 9 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. De verzekeringsarts P. Stuger heeft appellant op 20 april 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de schouderklachten beschreven. Op basis hiervan en van zijn onderzoek heeft Stuger de mogelijkheden en beperkingen van appellant beschreven en vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 april 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige P. Weltevreden blijkens een rapport van 17 mei 2005 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 20 mei 2005 met ingang van
18 juli 2005 de WAO-uitkering ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft de arbeidsdeskundige A.J. Barendse in een rapport van 11 augustus 2005 aangegeven dat er, ook na het vervallen van twee van de aanvankelijk geselecteerde zeven functies, geen sprake is van een verlies aan verdienvermogen. De bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst heeft in een rapport van 21 oktober 2005, na weging van opgevraagde informatie bij de behandelend neuroloog, aangegeven dat appellant op de datum in geding belastbaar is conform de FML en dat hij in staat is de geduide functies te vervullen. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2005 bij zijn besluit van 25 oktober 2005 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 25 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4. In hoger beroep heeft appellant onder andere aangevoerd het niet eens te zijn met de overweging van de rechtbank dat hoewel zijn knieklachten al langer bestonden, ook op de in geding zijnde datum, de rechtbank geen reden ziet te twijfelen aan de juistheid van de FML. Voorts voert appellant aan dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij nog niet is uitbehandeld. Tevens heeft appellant diverse medische brieven van zijn behandelaars overgelegd.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Uit de in bezwaar, beroep en hoger beroep beschikbaar gekomen informatie van de behandelaars van appellant valt volgens de Raad niet af te leiden dat appellant op de datum in geding ernstiger beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Ook in het gegeven dat appellant nog niet is uitbehandeld ziet de Raad op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding heeft onderschat. Voor wat betreft de psychische klachten wil de Raad opmerken dat uit de informatie van de behandelaar van De Geestgronden van 14 juni 2007 valt af te leiden dat deze ongeveer 1,5 jaar geleden zijn ontstaan, hetgeen enige maanden na de in geding zijnde datum is. In de rapportage van de verzekeringsarts is voorts aangegeven dat er op de datum in geding geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie.
5.2. Uit al het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.W.A. Schimmel.
BP