Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE2718

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804649/1 en 200804649/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Enig uitstel van betaling griffierecht in zeer bijzondere gevallen
Dat de vreemdeling, naar hij heeft gesteld in de brief van 11 juli 2008, wegens financieel onvermogen niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen en om die reden uitstel van betaling verzoekt, leidt niet tot een ander oordeel. Noch de Algemene wet bestuursrecht, noch de Wet op de Raad van State voorziet in de mogelijkheid vrijstelling of uitstel van betaling dan wel vermindering van het verschuldigde bedrag te verlenen. In zeer bijzondere gevallen waarin deugdelijk wordt onderbouwd dat het griffierecht niet binnen de termijn doch wel binnen korte tijd nadien kan worden voldaan, kan worden overwogen enig uitstel van betaling te verlenen, doch de vreemdeling heeft zijn gestelde onvermogen het griffierecht te kunnen voldoen niet onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van hem sprake is van een zeer bijzonder geval.


Uitspraak

200804649/1 en 200804649/2. Datum uitspraak: 1 augustus 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/38970 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 8 mei 2008 in het geding tussen: [appellant] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 september 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 mei 2008, verzonden op 20 mei 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich bij brief van 11 juli 2008 nader uitgelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De vreemdeling is voor het door hem ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: de Wet RvS), gelezen in samenhang met artikel 86, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, niet-ontvankelijk verklaard, indien storting of bijschrijving van het recht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling, waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Ingevolge artikel 41, tweede lid, van de Wet RvS is artikel 40, vierde lid, van overeenkomstige toepassing, indien een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend, met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt. De voorzitter kan een kortere termijn stellen. 2.2. De vreemdeling is bij aangetekend verzonden brieven van 18 juni 2008 op de verschuldigdheid van het griffierecht voor het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gewezen. Daarbij is hem meegedeeld dat hij tot en met 2 juli 2008 respectievelijk 25 juni 2008 in de gelegenheid wordt gesteld het te voldoen. De bedragen zijn niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Dat de vreemdeling, naar hij heeft gesteld in de brief van 11 juli 2008, wegens financieel onvermogen niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen en om die reden uitstel van betaling verzoekt, leidt niet tot een ander oordeel. Noch de Algemene wet bestuursrecht, noch de Wet op de Raad van State voorziet in de mogelijkheid vrijstelling of uitstel van betaling dan wel vermindering van het verschuldigde bedrag te verlenen. In zeer bijzondere gevallen waarin deugdelijk wordt onderbouwd dat het griffierecht niet binnen de termijn doch wel binnen korte tijd nadien kan worden voldaan, kan worden overwogen enig uitstel van betaling te verlenen, doch de vreemdeling heeft zijn gestelde onvermogen het griffierecht te kunnen voldoen niet onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van hem sprake is van een zeer bijzonder geval. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk. 2.4. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State I. verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk; II. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008 218-565 Verzonden: 1 augustus 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak