Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE2729

Datum uitspraak2008-08-14
Datum gepubliceerd2008-08-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1670 WWB + 07/6070 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet voldaan aan arbeidsverplichtingen. Maatregel. De handelwijze levert een gedraging op die kan worden gekwalificeerd als het ernstig tekortschieten in het meewerken aan een voorziening.


Uitspraak

07/1670 WWB 07/6070 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2007, 06/1330 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College). Datum uitspraak: 14 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit op bezwaar aan de Raad gezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.2. Appellante ontvangt geruime tijd bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 20 december 2005 heeft het College de bijstand van appellante eenmalig verlaagd met € 200,-- op de grond dat zij door haar houding en gedrag niet “in traject is genomen” bij Randstad Rentree. Bij besluit van 2 maart 2006 heeft het College de tegen het besluit van 20 december 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 maart 2006 ingestelde beroep, met een bepaling inzake griffierecht, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en - blijkens de overwegingen van de uitspraak - het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 3.1. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. 3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 14 juni 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de verlaging van eenmalig € 200,-- is gehandhaafd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De Raad zal dit besluit, waarbij niet aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in zijn beoordeling betrekken. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De aangevallen uitspraak 4.1. De Raad stelt vast dat de rechtbank het besluit van 2 maart 2006 wegens strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb heeft vernietigd. Dit impliceert dat het College een nieuw besluit op bezwaar diende te nemen hetgeen ook is gebeurd. Aangezien aldus niet vaststond dat het College een onrechtmatig besluit had genomen, was er voor een veroordeling tot schadevergoeding in dat stadium geen plaats. De rechtbank heeft dit niet onderkend door niettemin een inhoudelijk oordeel uit te spreken over het verzoek om schadevergoeding van appellante. De aangevallen uitspraak dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Het besluit van 14 juni 2007 4.2. De Raad verwijst allereerst naar de in de aangevallen uitspraak vermelde bepalingen van de WWB en de Afstemmingsverordening en beschouwt deze als hier ingelast. De Raad voegt daaraan nog toe dat de bijstand ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening eenmalig met € 200,-- wordt verlaagd indien de belanghebbende naar het oordeel van het College ernstig is tekortgeschoten in het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB is aangeboden of die, gezien haar aard en doel, met een WWB-voorziening gelijk is te stellen. 4.3. De Raad onderschrijft voorts, mede gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad, het standpunt van het College dat appellante zich tijdens de bijeenkomst in het kader van het traject Randstad Rentree op een dusdanige wijze heeft opgesteld en uitgelaten dat zij redelijkerwijs kon verwachten dat het voorgenomen re-integratietraject bij Randstad Rentree daardoor geen door-/voortgang kon vinden. Niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ter zake aan de kant van appellante ontbreekt. De Raad merkt daarbij nog op dat van appellante, gelet op de duur van haar werkloosheid mocht worden verlangd dat zij zich breed en constructief opstelde ten aanzien van de inschakeling in het arbeidsproces en dat zij, mede gelet op eerder mislukte trajecten in de afgelopen jaren, extra zorgvuldig diende om te springen met de haar in dat verband geboden kansen. De Raad is met het College van oordeel dat de handelwijze van appellante een gedraging oplevert die kan worden gekwalificeerd als het ernstig tekortschieten in het meewerken aan een voorziening, die in het kader van de WWB is aangeboden en die ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening een verlaging van eenmalig € 200,-- oplevert. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden die een minder vergaande verlaging zouden rechtvaardigen. Gelet hierop kan hetgeen nadien tijdens de bespreking van de gang van zaken bij Randstad Rentree ten kantore van de sociale dienst op 12 december 2005 is voorgevallen verder buiten bespreking blijven. 4.4. Het voorgaande betekent dat het beroep voor zover dit mede geacht moet worden betrekking te hebben op het besluit van 14 juni 2007 niet slaagt. 4.5. In het voorgaande ligt tevens besloten dat voor een veroordeling tot vergoeding van gestelde schade geen ruimte is. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen. 4.6. Hetgeen overigens door appellante naar voren is gebracht laat de Raad verder buiten beschouwing aangezien dit geen onderwerp van de bestreden besluiten uitmaakt. 4.7. De Raad ziet, tot slot, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten niet is gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin inhoudelijk omtrent het verzoek om schadevergoeding is beslist; Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt; Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juni 2007 ongegrond; Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2008. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) N.L.E.M. Bynoe. IJ