
Jurisprudentie
BE2919
Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-08-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers147016
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers147016
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beroep op verkrijgende en bevrijdende verjaring wordt verworpen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 147016 / HA ZA 06-1870
Vonnis van 9 juli 2008
in de zaak van
[eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. M.R. Debi te Utrecht,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst te Arnhem,
advocaat mr. W.C.M. Coenen te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 augustus 2007
- de brief van mr. Coenen van 19 november 2007 met producties
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 december 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 maart 2008
- de conclusie na enquête en contra-enquête van de zijde van [gedaagde]
- de conclusie na enquête en contra-enquête [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
10. De rechtbank handhaaft hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 29 augustus 2007. In dat vonnis is [gedaagde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de betwiste grond door middel van verjaring door haar is verkregen.
11. Als niet komt vast te staan dat de beukenhaag op dezelfde plaats is neergezet als de coniferenhaag, dan was [gedaagde] ten aanzien van het bezit van de grond tussen de beukenhaag en de vervangen coniferenhaag niet te goeder trouw. Aangezien de beukenhaag is geplaatst door [hovenier] in opdracht van [gedaagde], moet in dat geval immers worden aangenomen dat zij wist dan wel behoorde te weten dat de erfafscheiding ten gunste van haar perceel en ten koste van het buurperceel werd verschoven. Een beroep op verkrijgende verjaring, waarvoor goede trouw is vereist (artikel 3:99 BW), faalt dan. Een beroep op bevrijdende verjaring faalt dan eveneens, omdat de termijn van twintig jaar (artikel 3:105 in verbinding met artikel 3:306 BW) in dat geval niet eerder is gaan lopen dan toen de beukenhaag werd gezet (1994), zodat deze niet is voltooid.
12. [gedaagde] heeft over de plaats van de beukenhaag ten opzichte van de vervangen coniferenhaag als partijgetuige in de enquête verklaard:
U vraagt mij of de beukenhaag op dezelfde plaats is ingeplant als waar de coniferenhaag stond. Naar mijn inzicht was dat het geval. [hovenier] heeft een lijn in het terrein uitgezet waar volgens hem het midden van de oude heg had gestaan. Mede afgaand op zijn expertise ben ik er van uitgegaan dat daarmee het midden van de nieuwe heg op dezelfde plaats kwam te staan als het midden van de oude heg. De laatste betonnen paal aan onze zijde van het terrein van de wederpartij heeft als oriëntatiepunt gediend. Juist om niet op dat terrein te komen is enige afstand van die paal aangehouden.
13. [hovenier] heeft hierover als getuige in de enquête verklaard:
Eind 1994/1995 ben ik betrokken geweest bij de inrichting van de tuin van partij [gedaagde]. (…) Ik heb de coniferen zelf gerooid en ook het hekwerk verwijderd. (…) De nieuwe haag heb ik in december 1994 of januari 1995 gezet. Mevrouw [gedaagde] heeft mij bij het planten geholpen. Voor en tijdens het rooien van de coniferen heb ik de afstand van het hart [van] de coniferenhaag tot de bebouwing op twee plaatsen gemeten. Ik meen de ene keer aan de achterzijde van het voorhuis en de tweede keer ver naar achteren. De aldus verkregen punten heb ik door een rechte lijn met elkaar verbonden en voor zover nodig verlengd. Die lijn heeft als uitgangspunt gediend voor het hart van de nieuwe haag. Volgens mij zijn wij toen nog enigszins, ik dacht 20 cm, naar binnen gegaan, zodat de haag in elk geval op eigen terrein zou staan. Dat was dus voor de zekerheid. U laat mij een foto zien (productie 4 bij de dagvaarding), waarop de haag van voren vanaf de openbare weg is genomen. U ziet daar een betonnen paal. Daarvan namen wij aan dat die op de erfgrens stond en hebben, zoals ik al verklaarde voor de zekerheid, nog wat meer afstand genomen tot de betonnen paal dan er voordien was. (…)
14. [getuige] heeft hierover als getuige in de enquête verklaard:
Samen met mijn ex-echtgenote [[gedaagde], rb] heb ik in 1992 de woning aan het [straatnaam] 3 [de rechtbank leest: 4] gekocht. (…) Met de aanleg van de nieuwe tuin heb ik me niet zozeer bemoeid. Ik heb het wel zien gebeuren. Het klopt dat op een gegeven moment de coniferenhaag, die daar nog steeds stond, is vervangen door een beukenhaag. Mij staat bij dat wij het met elkaar erover hebben gehad, dat de betonnen paal aan de openbare weg een belangrijk oriëntatiepunt was voor de plaatsbepaling van de nieuwe haag. Het idee was dat de haag van daaruit parallel aan de gevel zou komen te lopen. Ik kan mij niet herinneren dat er meer naar achteren ook maten zijn opgenomen. (…)
15. [getuige] heeft hierover als getuige in de enquête verklaard:
Tussen 1967 en 2000 hebben wij gewoond aan het [straatnaam] 3. (…) Ik weet nog goed dat er op een zeker moment een beukenhaag kwam in plaats van de coniferenhaag. Volgens mij is de nieuwe haag gezet op de plaats van de oude. Als dat niet zo zou zijn geweest, zou mij dat zeker zijn opgevallen. (…) Ik zat vaak bij de kachel (…) en kon van daaruit zo de inrit aan de overkant inkijken. (…)
16. [eiser sub 2] heeft hierover als getuige in de contra-enquête verklaard:
(…) Op uw vraag of de beukenhaag op dezelfde plaats staat als de tweede coniferenhaag, zeg ik nee. Er is nu veel meer ruimte tussen de zijgevel van de woning van partij [gedaagde] en de huidige haag dan in de oude situatie. Vroeger was er nauwelijks plaats voor een auto, dat is nu wel anders. Dat de heg niet op dezelfde plaats stond, is me niet direct opgevallen. Je let daar niet zo op. De grond was toen nog niet van ons. (…) U laat mij een foto zien waarop de situatie in september 1993 is weergegeven (foto 2 behorende bij brief van 19 november 2007). (…) Ook als ik de foto zie, blijf ik erbij dat er nauwelijks plaats voor een auto was. Dat geldt zeker voor de voorkant. (…)
17. [eiser sub 1] heeft hierover als getuige in de contra-enquête verklaard:
(…) Daarna is de coniferenhaag vervangen door een beukenhaag. Al in het begin is mij opgevallen dat de beukenhaag niet op dezelfde plaats stond als de tweede coniferenhaag. De nieuwe haag stond een eind op het terrein van [getuige]. Omdat de grond toen nog niet van mij was, zag ik geen aanleiding me ermee te bemoeien. Toen ik het weiland van [getuige] ging kopen, kwam hij er zelf mee dat de haag niet op de goede plaats stond. De grens is toen ingemeten. (…) Er is nu meer ruimte naast de woning van partij [gedaagde] dan voor haar tijd. (…)
18. [getuige] heeft hierover als getuige in de contra-enquête verklaard:
(…) U vraagt mij wanneer het mij opgevallen is dat de beukenhaag die partij [gedaagde] op een bepaald moment heeft geplant, op de verkeerde plaats stond. Ik kan dat niet aangeven. Ik heb er in oktober 2005 werk van gemaakt. (…) Je kon zien dat de haag over de erfgrens stond, omdat enerzijds er een dwarshaag was gezet die op mijn grond stond en anderzijds niet langer schuin naar de punt van het bouwsel liep, maar rechtdoor. Ik heb nog gemeten, ook aan de voorzijde en heb gezien dat de maat die [getuige] indertijd had vastgesteld (3.85 m) niet meer klopte. (…)
19. [getuige] heeft hierover als getuige in de contra-enquête verklaard:
Ik heb van 1986 tot in 1992 gewoond op het adres [straatnaam] 4 te [woonplaats]. (…)
Toen ik had gehoord dat ik vandaag hier moest komen, ben ik nog eens teruggegaan om te kijken. Ik heb de tegenwoordige beukenhaag toen voor het eerst gezien. De haag loopt nu vanaf de straat. Wat mij opviel was dat er nu een riante oprit is. In mijn tijd was de oprit veel smaller. Daarom moet het zo zijn dat de haag naar links is opgeschoven.
20. [getuige] heeft hierover als getuige in de contra-enquête verklaard:
Vanaf 1986 tot ergens in 1992 heb ik samen met mevrouw [getuige] gewoond op het adres [straatnaam] 4 te [woonplaats]. (…) Mevrouw [getuige] en ik hebben kort geleden de plaats waar we woonden nog eens bekeken toen we wisten dat we hier vandaag moesten zijn. Mij is toen opgevallen dat de oprit naast de woning substantieel was verbreed. De beukenhaag die er nu staat, heb ik toen voor het eerst gezien. Mijn conclusie is dat de beukenhaag op het terrein van de buren staat. Achteraan is dat in elk geval helemaal zo omdat er geen knik meer naar rechts in de haag zit. Mijn indruk is dat het vroegere gazen hek vanuit de straat gezien veel meer naar rechts stond.
21. [getuige] heeft als getuige in de contra-enquête over de plaats van de beukenhaag niets verklaard.
22. Van de tien getuigen die in deze procedure verklaringen hebben afgelegd, hebben er negen verklaard over de plaats van de beukenhaag ten opzichte van de vervangen coniferenhaag. Twee van hen, te weten [gedaagde] en [getuige], hebben verklaard dat de beukenhaag is gezet waar de coniferenhaag stond. [getuige] heeft verklaard dat de betonnen paal een belangrijk oriëntatiepunt was bij het plaatsen van de beukenhaag, maar over de plaats van de beukenhaag ten opzichte van de coniferenhaag heeft hij als getuige (anders dan in zijn verklaring van 10 november 2006, productie 2 bij antwoord) niet verklaard. [hovenier], die zelf de coniferenhaag heeft gerooid en de beukenhaag heeft gezet en de plaats ervan heeft bepaald, heeft daarover een onbegrijpelijke verklaring afgelegd. Hij heeft allereerst verklaard dat hij de haag ‘voor de zekerheid’ heeft geplaatst op een lijn ongeveer 20 cm binnen de lijn die werd gevormd door het hart van de coniferenhaag. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij van de betonnen paal, waarvan hij aannam dat deze op de erfgrens stond, eveneens ‘voor de zekerheid’ nog wat meer afstand heeft genomen dan er voordien was. De rechtbank begrijpt deze verklaring zo, dat de coniferenhaag volgens deze getuige al enigszins binnen (westelijk van) de betonnen paal stond. Als de beukenhaag vandaar ongeveer 20 cm naar binnen (westwaarts) is gezet, dan moet de beukenhaag volgens deze verklaring dus meer dan 20 cm binnen (westelijk van) de betonnen paal staan, dat is zelfs westelijk van de ijzeren buis, die volgens veldwerk 711 immers op 19 cm van de betonnen paal staat. Dat is niet het geval, zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank ter plaatse heeft waargenomen en uit de eerste twee als productie 4 bij dagvaarding overgelegde foto’s.
Vijf getuigen hebben verklaard dat de beukenhaag niet op dezelfde plek staat waar de coniferenhaag stond. Onder deze vijf zijn de getuigen [eiser sub 2] en [eiser sub 1]. Zij zijn partij in deze procedure, maar zij dragen niet de bewijslast, zodat hun verklaringen vrij kunnen worden gewaardeerd (artikel 164 Rv). Hun verklaringen kunnen zijn beïnvloed doordat zij eisers zijn in deze procedure. Onder deze vijf getuigen is ook de getuige [getuige]. Ook zijn verklaring kan zijn beïnvloed door een mogelijk belang bij de uitkomst van deze procedure, als hij verwacht dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] hem zullen aanspreken als de onderhavige vordering wordt afgewezen. De verklaringen van deze drie getuigen zijn echter in overeenstemming met die van de getuigen [getuige] en [getuige], die stellig verklaren dat de oprit destijds ‘veel smaller’ was en inmiddels ‘substantieel is verbreed’. Dat zij deze indruk hebben, kan mogelijk deels, maar toch niet geheel worden verklaard door het optische effect van een brede oprit dat [hovenier] heeft nagestreefd door een lage heg te plaatsen.
23. Op grond van deze getuigenverklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd en begrepen in het licht van de situatie ter plaatse, kan niet bewezen worden verklaard dat de beukenhaag op dezelfde plek is gezet waar de coniferenhaag stond. Daaruit volgt dat het beroep van [gedaagde] op verkrijgende en op bevrijdende verjaring wordt verworpen.
24. [gedaagde] heeft uiterst subsidiair een beroep gedaan op rechtsverwerking (antwoord onder 2.5). Daartoe heeft zij aangevoerd dat [getuige], de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], altijd precies op de hoogte is geweest van de situatie ter plaatse en daartegen nooit heeft geprotesteerd. Volgens [gedaagde] dienen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich tot [getuige] te wenden, omdat deze hun bij de verkoop van het perceel 1146 kennelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun vordering niet meer geldend zouden maken, hetzij dat [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld in haar positie ingeval [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat alsnog zouden doen. Het door [gedaagde] bedoelde doen of laten van [getuige] kan niet leiden tot het gerechtvaardigd vertrouwen van [gedaagde] dat zij door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet zou worden aangesproken. Van onredelijke benadeling van [gedaagde] is geen sprake. Daarom faalt het beroep op rechtsverwerking.
25. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de desbetreffende haag en de bomen niet zo hoog zijn dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daar in redelijkheid hinder van ondervinden, laat staan onrechtmatige hinder (antwoord onder 3). Of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al dan niet hinder van de haag en de bomen ondervinden doet niet terzake. Hun belang bij verwijdering van de haag en de bomen is gegeven doordat zij eigenaars van de strook grond zijn.
26. Nu de verweren van [gedaagde] tegen de vorderingen met betrekking tot de kadastrale grens en de positie van de beukenhaag en de vier bomen falen, zijn die vorderingen toewijsbaar.
27. [gedaagde] heeft bij conclusie na enquête gesteld dat zij de klimop in februari 2008 geheel heeft verwijderd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dat betwist en gesteld dat zij verwachten dat [gedaagde] ‘per ommegaande tot volledige verwijdering van de klimop als ook reiniging van de muur zal overgaan’.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 29 augustus 2007 onder 8 reeds overwogen dat de vordering tot volledige verwijdering van de klimop toewijsbaar is. De betwiste stelling van [gedaagde] dat zij de klimop nadien heeft verwijderd, geeft de rechtbank geen aanleiding daarvan terug te komen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben bij conclusie na enquête en contra-enquête (onder 35) de verwachting uitgesproken dat [gedaagde] ook tot reiniging van de muur zal overgaan. Zij hebben niet toegelicht wat die reiniging precies moet inhouden en zij hebben hun eis niet in die zin vermeerderd. De vordering tot verwijdering van de klimop zal dus worden toegewezen zoals gevorderd in de dagvaarding onder IV.
28. De vordering dwangsommen aan de te geven veroordelingen te verbinden is toewijsbaar, met dien verstande dat deze in redelijkheid zullen worden gematigd en gemaximeerd.
29. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de kadastrale grens tussen de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie L, nummer 1146 en 1148, zoals aangegeven in de kadastrale veldwerktekening van 13 december 2005 (nr. 711), de juridische eigendomsgrens is tussen die percelen,
veroordeelt [gedaagde] binnen vier weken na betekening van dit vonnis de beukenhaag zoals omschreven in de dagvaarding waarmee de onderhavige procedure is ingeleid, te verwijderen;
veroordeelt [gedaagde] binnen vier weken na betekening van dit vonnis de vier bomen die op of bij de kadastrale grens tussen de percelen 1146 en 1148 staan te verwijderen dan wel te verplaatsen naar het perceel 1148 op dusdanige wijze dat de bomen niet binnen twee meter van de kadastrale grens komen te staan;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van een dwangsom van € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan de veroordeling tot verwijdering van de beukenhaag en de vier bomen met een maximum van € 10.000,- (zegge tienduizend euro),
veroordeelt [gedaagde] binnen vier weken na betekening van dit vonnis de klimopbegroeiing op het perceel van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor zover deze tegen de opstallen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] groeit, op zorgvuldige wijze en zonder verdere toebrenging van schade aan de eigendommen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geheel te verwijderen en verwijderd te houden,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van een dwangsom van € 100,- (zegge honderd euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan de hierboven gegeven veroordeling tot verwijdering van de klimop met een maximum van € 2.500,- (zegge tweeduizend vijfhonderd euro),
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] begroot op € 84,87 aan explootkosten, € 248,- aan vast recht, € 1.582,- aan salaris voor de procureur en € 716,- aan getuigentaxe,
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
ontzegt het meer en anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.
coll.: CLB