Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8722

Datum uitspraak2008-05-22
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08-2885 en 370
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Overtreding artikel 2 Wav. Politieambtenaar was niet bevoegd tot het betreden van de woning. Onrechtmatig verkregen bewijs. Het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 2885 en 370 uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2008 in de zaak van: [naam eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats eiseres], eiseres, gemachtigde: mr. A. Kahn, advocaat te Hoofddorp. tegen: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.000,- wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 december 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 november 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 27 december 2007 beroep ingesteld. Bij brief van 21 maart 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld ter zitting van 8 mei 2008, alwaar namens eiseres zijn verschenen [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2], vennoten van eiseres, bijgestaan door gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A. Marijen, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. 2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, Wav wordt onder werkgever verstaan: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. 2.3 Op grond van artikel 2, eerste lid, Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. 2.4 Artikel 19a, eerste lid, Wav bepaalt dat een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. 2.5 Op grond van artikel 18, eerste lid, Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15. 2.6 Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (Staatscourant 2006, 116), zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen" (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, Wav op € 8.000,- gesteld. 2.7 Op grond van artikel 17 Wav is de toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner indien sprake is van een redelijk vermoeden van een beboetbaar feit als bedoeld in artikel 18 of van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 19c.. 2.8 Op grond van artikel 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. 2.9 Op 23 mei 2006 heeft een opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Kennemerland, belast met het toezicht op vreemdelingen, een controlebezoek gebracht aan de kledingreparatiewinkel van eiseres op de [adres eiseres]. In een boven de winkel gelegen ruimte heeft de opsporingsambtenaar twee vreemdelingen aangetroffen die bezig waren met het verrichten van herstelwerkzaamheden aan een broek. Op basis van de processen-verbaal van de opsporingsambtenaar en het door de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres twee vreemdelingen te werk heeft gesteld zonder te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Verweerder heeft eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. 2.10 Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het verzoekschrift moet worden opgevat als een verzoek tot schorsing van het bestreden besluit. Voorts hebben beide partijen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak. 2.11 Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het is genomen op basis van onrechtmatig verkregen bewijs. Uit het boeterapport en de daarvan deeluitmakende processen-verbaal blijkt dat de twee vreemdelingen zijn aangetroffen in een boven de winkel op de eerste verdieping gelegen ruimte, waarvan eiseres stelt dat dit de woning van vennoot [naam vennoot] is. Eiseres betoogt dat ten tijde van de controle een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbrak zodat de betreffende opsporingsambtenaar niet bevoegd was om de woning zonder toestemming van [naam vennoot] te betreden. Voorts wijst eiseres erop dat de opsporingsambtenaar niet beschikte over de vereiste schriftelijke machtiging. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van het betreden van een woning. Hiertoe verwijst verweerder naar de processen-verbaal waarin staat beschreven dat de door de opsporingsambtenaar aangetroffen ruimte was ingericht als naaiatelier. 2.12 De kledingreparatiewinkel (verder: de winkel) van eiseres bevindt zich in een ruimte op de begane grond aan op de [adres eiseres]. Op basis van de namens eiseres ingediende foto’s en de ter zitting afgelegde verklaringen kan voorts het volgende kan worden vastgesteld. De eerste verdieping boven de winkel, waar de vreemdelingen zijn aangetroffen, is uitsluitend te bereiken via een buiten de winkel aan de straatzijde gelegen toegangsdeur. Deze toegangsdeur geeft toegang tot een naast de winkel gelegen bakkerswinkel. Achter deze toegangsdeur bevindt zich verder een tweede deur met een brievenbus en een naambordje met daarop vermeld de naam [naam vennoot]. Achter deze tweede deur bevindt zich de trap naar de eerste verdieping. Op de eerste verdieping leidt een toegangsdeur naar een ruimte met meerdere kamers. Uit de foto’s kan worden opgemaakt dat in ieder geval aanwezig zijn een keuken, een woonkamer en een kamer met daarin een computer en aan de wand verscheidene foto’s en een spiegel. Eiseres heeft ter zitting – onweersproken – gesteld dat tevens een douche, toilet en slaapkamer aanwezig zijn en dat de eerst verdieping een afzonderlijk adres heeft, te weten [adres]. Blijkens de uittreksels uit de Gemeentelijke Basisadministratie en de Kamer van Koophandel is dit het woonadres van vennoot [naam vennoot]. 2.13 Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat zich op de eerste verdieping de woning van vennoot [naam vennoot] bevindt. Blijkens zijn proces-verbaal voerde de opsporingsambtenaar een bedrijfscontrole uit in het kader van de Wav. Niet in geschil is dat de betreffende opsporingsambtenaar geen toestemming had om de woning te betreden. Voor het betreden van de woning was derhalve vereist dat op grond van feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden bestond dat sprake was van een beboetbaar feit als bedoeld in de Wav. Het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar, noch het boeterapport maakt melding van de feiten en omstandigheden die ertoe hebben geleid dat er een redelijk vermoeden bestond van een beboetbaar feit in de woning. Aangenomen moet dan ook worden dat dit redelijk vermoeden niet aanwezig was, zodat de opsporingsambtenaar reeds om deze reden niet bevoegd was de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Voorts was voor het binnentreden van de woning een schriftelijke machtiging vereist. Niet gebleken is dat de opsporingsambtenaar hierover beschikte. Ook om deze reden was de opsporingsambtenaar niet bevoegd de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. De opsporingsambtenaar is derhalve de woning binnengetreden in strijd met het bepaalde in artikel 17 Wav en artikel 2, eerste lid, Awbi. Dit brengt mee dat de het bewijs dat met dit binnentreden is vergaard, onrechtmatig verkregen bewijs is. 2.14 Indien sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, is het gebruik van zodanig bewijs in een bestuursrechtelijke procedure alleen dan niet toegestaan, indien het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 12 april 2006 (zaak nr. 200508263/1; www.raadvanstate.nl). 2.15 Op grond van artikel 12, eerste lid van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. In het onderhavige geval is het bewijs verkregen met schending van dit in de grondwet neergelegde grondrecht. De opsporingsambtenaar heeft het bewijs verkregen door zonder toestemming en zonder dat hij daar overigens toe bevoegd was de woning van [naam vennoot] te betreden. Het daarmee verkregen bewijs is daarmee tegenover eiseres, waarvan [naam] vennoot is, verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. 2.16 Om dezelfde reden is het evenzeer ontoelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van het bewijs dat voortbouwt op de informatie die met het onrechtmatig binnentreden van de woning is verkregen over de daar aangetroffen vreemdelingen. Hiertoe moet met name worden gerekend de door [naam vennoot] op 12 juli 2006 afgelegde verklaring over de aangetroffen vreemdelingen die in het boeterapport is opgenomen. Aannemelijk is dat [naam vennoot] deze verklaring niet zou hebben afgelegd wanneer hij niet zou zijn geconfronteerd met de informatie die met het onrechtmatig binnentreden van de woning is verkregen. 2.17 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze kosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,00 toegekend (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is aangemerkt). 2.18 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; 3.2 verklaart het beroep gegrond; 3.3 vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2007; 3.4 veroordeelt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres; 3.5 gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 570,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 22 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.