Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8724

Datum uitspraak2008-02-07
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/45393 BEPTDN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres, van Angolese nationaliteit, verblijft sedert juni 2001 rechtmatig in Nederland en zij is sedert haar binnenkomst in Nederland opgenomen in het gezin van haar oom. Deze laatste verblijft sedert vele jaren als toegelaten vluchteling in Nederland. De oom van eiseres heeft een echtgenote en twee dochters. Eiseres heeft door haar verblijf in dit gezin gezinsleven (familylife) opgebouwd, welk gezinsleven op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gerespecteerd dient te worden. Het betreden besluit betekent een inmenging in dit gezinsleven. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ten onrechte niet in zijn overwegingen betrokken of deze inmenging, gelet op het bepaalde in artikel 8, tweede lid, EVRM, is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:4 3:46 en 3:47 van de Awb en behoort te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 06/45393 BEPTDN Inzake : [eiseres], V-nummer 200.750.3327, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde [ambtenaar] ten departemente te Den Haag. I. PROCESVERLOOP 1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1991, bezit de Angolese nationaliteit. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 14 juni 2001 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Op 15 januari 2002 is een voornemen bekend gemaakt tot afwijzing van de desbetreffende aanvraag en is overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Bij beschikking van 22 maart 2002 is beslist conform het voornemen. Op 3 april 2002 is beroep ingesteld tegen de afwijzing van het asiel en bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning. Bij beschikking van 2 september 2002 is het bezwaar, gericht tegen de ambtshalve weigering een reguliere verblijfsvergunning te verlenen, ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is beroep ingesteld op 27 september 2002. Bij uitspraak van 1 september 2003 is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit dient te worden genomen. Eiseres is op 22 juni 2006 gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 21 augustus 2006 is het bezwaar van 3 april 2002 gegrond verklaard. Aan eiseres is (ambtshalve) een verblijfsvergunning verleend met ingang van 22 januari 2002, geldig tot 1 januari 2004 onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker. 2. Bij schrijven van 18 september 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 januari 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiseres stelt dat de bestreden beschikking niet juist is en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gegeven het feit dat de Staatssecretaris van Justitie zelf voor de beschikking op bezwaar van 21 augustus 2006 als aanvraagdatum 14 juni 2001 hanteert, die aanvraag ook voor 22 januari 2002 in behandeling neemt, zelf een voornemen uitbrengt voordat de aanvraag door de wettelijk vertegenwoordiger werd getekend, terwijl de aanvraag buiten behandeling zou behoren te worden gesteld indien er een formeel gebrek aan de aanvraag zou hebben gekleefd, en ook de rechtbank bij uitspraken van 4 oktober 2002 en 1 september 2003 in rechte vaststelt dat de aanvraagdatum 14 juni 2001 is, dient de ingangsdatum van de verblijfsvergunning regulier ook 14 juni 2001 te zijn. Eiseres acht het onjuist om de einddatum te stellen op 1 januari 2004. Niet duidelijk is of er op langere termijn opvangplaatsen zijn in Mulemba. Eiseres betwist dat de opvang in het opvanghuis Mulemba ook in haar geval adequaat is. Ook al is er per 1 januari 2004 adequate opvang voorhanden in Angola, behoort de Minister dat wegens tijdsverloop in redelijkheid niet meer tegen te werpen. De Minister dient minderjarigen op zeer snelle wijze duidelijkheid te verschaffen omtrent hun toekomst. 3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat terecht een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ (amv) is verleend met ingang van 22 januari 2002, geldig tot 1 januari 2004. 4. Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. 5. Artikel 3.4, lid 1, onder x, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, lid 2, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met verblijf als amv. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met verblijf als amv kan ingevolge artikel 3.56 Vb 2000 worden verleend aan de vreemdeling: - van wie de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw 2000; - die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en - voor wie naar het oordeel van onze minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan. Het beleid met betrekking tot toelating als amv is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), hoofdstuk C2/7 en voor wat betreft de procedure C5/24, het beleid aangaande aanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Angola in hoofdstuk C8/Angola. 6. De rechtbank overweegt het volgende. 6.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zich op 13 juni 2001 bij verweerder heeft gemeld, aldaar heeft aangegeven dat zij vluchteling is en bescherming behoeft, verweerder op 14 juni 2001 ten behoeve van de aanvraag van eiseres de benodigde formulieren heeft ingevuld en eiseres op dezelfde datum is gehoord over haar reis, afkomst, familie en opleiding en haar documenten zijn ingenomen. Op 19 juli 2001 heeft verweerder vernomen dat eiseres wordt bijgestaan door een raadsman. Op of omstreeks 31 juli 2001 is de oom van eiseres uitgenodigd voor een gehoor, welk gehoor op 16 oktober 2001 heeft plaatsgevonden. Eveneens in oktober 2001 is voor eiseres een voogd benoemd. Op 15 januari 2002 heeft verweerder een voornemen om te beslissen op de aanvraag van 14 juni 2001 doen uitgaan. De voogd van eiseres heeft op 22 januari 2002 de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ondertekend. In de door verweerder genomen besluiten van 6 maart 2002 en 2 september 2002 is verweerder uitgegaan van een op 14 juni 2001 door eiseres gedane asielaanvraag. Ook de rechtbank is in haar uitspraken van 4 oktober 2002 en 1 september 2003 uitgegaan van 14 juni 2001 als aanvraagdatum. Eerst bij het thans bestreden besluit van 21 augustus 2006 stelt verweerder dat in verband met het feit dat de voogd van eiseres eerst op 22 januari 2002 de aanvraag heeft ondertekend, aan eiseres eerst met ingang van 22 januari 2002 een verblijfsvergunning kan worden verleend. De rechtbank overweegt dat de verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ ingevolge het bepaalde in artikel 3.6 Vb niet op aanvraag, doch ambtshalve wordt verleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2003, LJN AN8416, waarin de Afdeling heeft overwogen: “Geen rechtsregel brengt mee dat een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een aanvraag om verlening van een amv-verblijfsvergunning impliceert. Dat laat onverlet dat de minister de bevoegdheid heeft ambtshalve een beslissing te nemen over de vraag of de vreemdeling voor verlening van een zodanige vergunning in aanmerking komt.” Dit betekent dat verweerder voor wat betreft de ingangsdatum van de vergunning niet gehouden is aan het bepaalde in artikel 26, eerste lid Vw, maar de verblijfsvergunning kan laten ingaan op een datum gelegen vóór de datum waarop door ondertekening van formulier M35-H een verzoek om toelating als vluchteling is ingediend. Niet langer is in geschil dat eiseres vanaf het tijdstip dat zij in Nederland is voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als amv’. Verweerder was door de indiening van het verzoek om toelating op 14 juni 2001 bekend met de aanwezigheid van eiseres hier te lande en de omstandigheden waarin zij verkeerde. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseres, van wie niet in geschil is dat zij op 14 juni 2001 pas negen jaar was, geen enkele verantwoordelijkheid kan dragen voor het feit dat ondertekening van de aanvraag door de voogd op zich heeft laten wachten. Gelet voorts op het feit dat door de verlening van een vergunning als hier in geding beoogd wordt bescherming te bieden aan bijzonder kwetsbare personen en dat eiseres juist vanwege haar leeftijd niet in de gelegenheid kon worden gesteld haar asielaanvraag nader toe te lichten, kan van het besluit om eerst met ingang van 22 januari 2002 en niet met ingang van 14 juni 2001 een verblijfsvergunning te verlenen niet worden gezegd dat verweerder hiertoe bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen. 6.2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit eiseres een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ verleend voor bepaalde tijd, “met ingang van 22 januari 2002 geldig tot 1 januari 2004”. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.57 Vb 2000, wordt de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw, waaronder de in geding zijnde verblijfsvergunning, verleend voor ten hoogste één jaar en kan deze vergunning telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd. De beleidswijziging bij de beoordeling van asielaanvragen van minderjarige personen van de Angolese nationaliteit, welke verband houdt met de opvang in het opvangtehuis Mulemba is neergelegd in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2003/64 (hierna verder TBV 2003/64) tot wijziging van hoofdstuk C8/Angola Vc. In TBV 2003/64 is met betrekking tot de besluitvorming in geval van een asielaanvraag door een alleenstaande minderjarige van Angolese nationaliteit het volgende aangegeven: “• in de asielprocedure leidt de ambtshalve toetsing naar de vraag of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ tot een weigering van die vergunning; • de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ wordt afgewezen; • de aanvraag tot wijziging van de beperking ‘Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ in ‘Voortgezet verblijf’ wordt afgewezen, tenzij deze aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 9.4 Vreemdelingenbesluit.” Het beleid voorziet derhalve niet in de intrekking van een reeds verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als amv’ op de grond dat in Angola adequate opvang voor handen is. De rechtbank constateert dat verweerder, in weerwil van hetgeen is bepaald in artikel 3.57 Vb, bij het bestreden besluit een vergunning als bedoeld in artikel 14 Vw heeft verleend voor een periode van één jaar, elf maanden en tien dagen. Het komt de rechtbank voor dat verweerder, indien tijdig en op juiste wijze naar aanleiding van het door eiseres ingediende asielverzoek zou zijn beslist, aan eiseres voor de duur van één jaar een verblijfsvergunning zou hebben verleend, welke steeds voor de duur van één jaar zou zijn verlengd. Uitgaande van een ingangsdatum van 14 juni 2001, de datum met ingang waarvan aan eiseres, gelet op hetgeen hiervoor onder 6.1 is overwogen, verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling had moeten worden toegestaan, zou eerst met ingang van 14 juni 2004 het niet verlengen van de verblijfsvergunning wegens de aanwezigheid van adequate opvang aan de orde zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het besluit om eiseres eenmalig een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Verblijf als amv’ te verlenen voor de periode van 22 januari 2002 tot 1 januari 2004 niet in overeenstemming is met het in de Vc neergelegde beleid en dat verweerder deze afwijking van het beleid ten onrechte niet heeft gemotiveerd. 6.3 Met betrekking tot de vraag of in dit geval sprake is van adequate opvang, welke het niet langer verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als amv’ rechtvaardigt, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerders oordeel dat voor eiseres adequate opvang aanwezig is in Angola is eiseres bij het bestreden besluit medegedeeld. Dit besluit dateert van 21 augustus 2006. Verweerder heeft gesteld dat eiseres op basis van de door verweerder gehanteerde beleidsregels, welke van algemene bekendheid worden verondersteld, in januari 2004 had kunnen weten dat zij niet langer aanspraak kon maken op verblijf als amv. In hoofdstuk C8/Angola Vc is (na invoering van TBV 2003/64) opgenomen dat bij de feitelijke terugkeer van alleenstaande minderjarigen de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld moet zijn. Tussen de datum, waarop voor eiseres in theorie een opvangplaats beschikbaar is geweest in Angola en de datum, waarop verweerder door middel van het betreden besluit te kennen heeft gegeven de feitelijke terugkeer van eiseres en de toegang tot een concrete opvangplaats ter hand te willen nemen ligt een periode van meer dan twee en een half jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze periode zodanig lang is dat reeds hierom niet kan worden volgehouden dat vanaf 1 januari 2004 sprake was van adequate opvang in de zin van artikel 3.56, lid onder c, Vb, zodat verweerder zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres met ingang van die datum niet langer voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als amv. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of sprake was van adequate opvang ten onrechte geheel voorbij lijkt te zijn gegaan aan het feit dat eiseres op 1 januari 2004 (pas) twaalf jaar was. 6.4 De rechtbank voegt, wellicht ten overvloede, aan het vorenstaande het volgende toe. Eiseres verblijft sedert juni 2001 rechtmatig in Nederland en zij is sedert haar binnenkomst in Nederland opgenomen in het gezin van haar oom. Deze laatste verblijft sedert vele jaren als toegelaten vluchteling in Nederland. De oom van eiseres heeft een echtgenote en twee dochters. Eiseres heeft door haar verblijf in dit gezin gezinsleven (familylife) opgebouwd, welk gezinsleven op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Verdrag van 4 november 1950. Trb 1951, 154, hierna verder EVRM) gerespecteerd dient te worden. Het betreden besluit betekent een inmenging in dit gezinsleven. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ten onrechte niet in zijn overwegingen betrokken of deze inmenging, gelet op het bepaalde in artikel 8, tweede lid, EVRM, is toegestaan. 7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:4 3:46 en 3:47 van de Awb en behoort te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond. 8. De rechtbank acht termen aanwezig voor een proceskosten-veroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 644,00, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting en de waarde per punt € 322,00 bedraagt. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge het bepaalde in artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie) het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet vergoeden. Aldus gedaan door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2008, in tegenwoordigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)