Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8725

Datum uitspraak2008-08-14
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers397542 / KG RK 08-1480 SR/CB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers stellen dat de bank bedrog heeft gepleegd in een verzoekschriftprocedure ex artikel 3:268 lid 2 BW juncto 548 Rv. Op de voet van artikel 390 Rv verzoeken zij thans de beschikking in die procedure te herroepen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek geweigerd omdat er geen sprake is van bedrog zijdens de bank.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter Beschikking van 14 augustus 2008 in de zaak met nummers 397542 / KG RK 08-1480 SR/CB van: 1. X, 2. Y, beiden wonende te [woonplaats], verzoeksters, procureur mr. Ch.W.A. van Dam, tegen: 1. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V., 2. de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK AMSTERDAM EN OMSTREKEN U.A., beide gevestigd te Amsterdam, verweersters, procureur mr. J.W. Leedekerken. 1. verloop van de procedure Verzoeksters, verder te noemen X en Y, hebben op 6 mei 2008 een verzoekschrift ex artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend, welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht. Verweerders, verder gezamenlijk te noemen de Rabobank, hebben op 30 juli 2008 een verweerschrift ingediend. Ter terechtzitting van 6 augustus 2008 zijn partijen gehoord. 2. gronden van de beslissing 2.1. Het verzoekschrift strekt tot herroeping van de op 19 mei 2005 gegeven beschikking met nummers 314145 / KG 1067 SR/CB van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. 2.2. In deze beschikking wordt uitgegaan van de volgende feiten. 2.2.1. De Rabobank heeft op 6 juni 2001 onder hypothecair verband van het onderappartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van XXX, verder tezamen te noemen het pand, een geldlening van in hoofdsom ? 402.000,-- (exclusief rente en kosten) verstrekt aan V en W, verder te noemen V en W. V en W zijn in gebreke gebleven aan hun verplichtingen uit de geldlening te voldoen. De Rabobank had uit dien hoofde per 31 maart 2005 een bedrag van € 202.431,73 p.m. opeisbaar van V en W te vorderen. 2.2.2. Bij exploot van 24 maart 2005 heeft de Rabobank aan V en W de executoriale verkoop van het pand aangezegd. De openbare verkoop was vastgesteld op 25 april 2005. Notaris mr. A.M.J.M. Ploumen, verder te noemen de notaris, was aangewezen tot notaris ten overstaan van wie de verkoop zou plaatsvinden. De heer Z, verder te noemen Z, heeft binnen de in artikel 547 lid 2 Rv bedoelde termijn een onderhandse schriftelijke bieding van € 190.000,-- k.k. gedaan bij de notaris. 2.2.3. Op 14 april 2005 heeft de Rabobank een verzoekschrift ex artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek ingediend, waarbij zij heeft verzocht het pand onderhands aan Z te mogen verkopen voor een prijs van € 190.000,-- k.k. 2.2.4. Op donderdag 28 april 2005, na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 547 Rv heeft de heer A, verder te noemen A, het volgende e-mail bericht aan de notaris gezonden: “Weledelgestrenge vrouwe, Hierbij deel ik u mede dat wij, namens onze cliënten een bod doen op het registergoed XXX voor een bedrag groot € 240.000,-- kosten koper. Aangezien onze cliënten, X, belanghebbende zijn in de zin van de wet, verzoek ik u dringend ons bod door te sturen naar de voorzieningenrechter welke belast is met de verkoop voor de executie van het registergoed. Aan het voorstel hebben cliënten geen voorwaarden verbonden. Uit eerdere praktijkervaring is ons gebleken dat een bod na de wettelijke termijn door de rechter in aanmerking wordt genomen. Aangezien dit in het belang is van de eiser c.q. bank. Graag verzoek ik u van de voortgang en de uitslag mij per e-mail op de hoogte te houden. Hoogachtend, AAA B.V. A RMT Beëdigd makelaar/taxateur NVM-Woningmarktconsultant e-mail: - mobiel: - AAA B.V. 2.2.5. Ter terechtzitting van 3 mei 2005 is het verzoekschrift behandeld. Voor deze zitting zijn de belanghebbenden als bedoeld in artikel 544 Rv opgeroepen, te weten de Rabobank, V en W, Z en twee executoriale beslagleggers VvE Parkeergarage Futura en VvE Compound. 2.2.6. De Rabobank heeft een taxatierapport van het pand overgelegd, waarin de executiewaarde gewaardeerd wordt op € 175.000,-- en de onderhandse verkoopwaarde op € 195.000,--, beide vrij van huur. 2.2.7. Zowel V en W, Z als VvE Parkeergarage Futura en VvE Compound zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting van 3 mei 2005 verschenen. 2.2.8. Ter zitting is A verschenen en heeft hij namens X een bod gedaan van € 240.000,-- k.k. Het verzoekschrift is vervolgens veertien dagen aangehouden om de Rabobank in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar dit bod. 2.2.9. Op 6 mei 2005 hebben verzoeksters bij de notaris een koopovereenkomst getekend. Ook A en een financieel adviseur waren daarbij aanwezig. 2.2.10. De Rabobank heeft haar verzoekschrift vervolgens in die zin gewijzigd dat het pand onderhands zal worden verkocht aan verzoeksters voor een prijs van € 240.000,-- k.k. 2.2.11. Bij beschikking van 19 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend aan de Rabobank om het pand onderhands aan verzoeksters voor een prijs van € 240.000,-- k.k. te verkopen. 2.2.12. De griffier heeft op 19 mei 2005 een afschrift van de beschikking gezonden naar A. 2.2.13. Bij brief van 24 mei 2005 heeft kandidaat-notaris mr. K. Prick het concept van de akte van levering aan verzoeksters doen toekomen. Op 31 mei 2005 hebben verzoeksters de leveringsakte ondertekend. 3. Verzoeksters stellen - kort gezegd - dat zij geen opdracht hebben gegeven aan A om een bod te doen van € 240.000,--. Zij wisten niet dat er een verzoekschrift onderhandse verkoop bij de voorzieningenrechter aanhangig was. De Rabobank heeft bedrog gepleegd door verzoeksters niet te plaatsen op de lijst van belanghebbenden. Indien de Rabobank dit wel had gedaan, dan had de griffier hen kunnen oproepen voor de zitting van 3 mei 2005 en hadden zij, gelet op het taxatierapport en het bod van Z van € 190.000,--, het pand niet gekocht voor € 240.000,--. Nadat de moeder van Y op 4 december 2007 een brief had geschreven aan de notaris, heeft de notaris haar op 6 februari 2008 een kopie van de beschikking van 19 mei 2005 van de voorzieningenrechter gezonden. Omdat verzoeksters toen pas kennis namen van die beschikking en het bedrog van de Rabobank constateerden, is daarna pas de termijn ex artikel 383 lid 1 Rv aangevangen. 3.1. Verzoeksters hebben een schriftelijke verklaring gedateerd 16 januari 2008 overgelegd en deze ter zitting toegelicht Naar hun zeggen zijn zij beiden benaderd door ene B, verder te noemen B. Zij was een vriendin van X en personeelsmanager/collega van Y. B vertelde aan hen dat zij werkzaam was voor een makelaarskantoor en mensen nodig had om de portefeuille van het makelaarskantoor te vergroten. B stelde verzoeksters voor om via haar een huis te kopen. Verzoeksters zouden er maximaal een jaar aan vast zitten en alles zou door B worden geregeld. Verzoeksters zouden geen omkijken naar het huis hebben en beiden zouden hiervoor een vergoeding van € 3.000,-- ontvangen. De bedoeling van B was, volgens verzoeksters, om het huis op te knappen en vervolgens met winst door te verkopen. Verzoeksters zijn op het voorstel ingegaan en hebben bij de notaris een voorlopige koopovereenkomst en leveringsakte getekend. Ook hebben zij ter financiering van de woning een hypotheek afgesloten bij de ING Bank. Elk van hen heeft een bedrag van € 3.000,-- gekregen. In het begin werden de hypotheeklasten door B betaald. Nadat het jaar voorbij was, verzekerde B verzoeksters dat alles goed zou komen. Later ontvingen verzoeksters van de ING Bank bericht dat er een achterstand was en hoorden zij niets meer van B. Sedert februari/maart 2007 staat het pand te koop. De vraagprijs is verlaagd van € 270.000,-- naar € 247.500,--. Er zijn nog geen bezichtigingen of biedingen geweest. Thans wordt het pand tijdelijk verhuurd en dreigt de ING Bank met een veiling, aldus verzoeksters. 3.2. Het verweer van de Rabobank komt, voor zover relevant, hierna aan de orde. 4. de beoordeling 4.1. Verzoeksters stellen dat zij niet wisten dat er een verzoekschrift onderhandse verkoop aanhangig was. De notaris heeft echter een e-mail van X aan A van 28 april 2005 in het geding gebracht, die luidt: “Geachte heer A, Binnenkort vindt een executie verkoop van XXX plaats. De huidige eigenaar heeft nog een schuld uitstaan. Deze vordering is hoofdelijk. Kunt u ons adviseren of er mogelijkheden zijn tot aankoop van het pand, voor een eventuele veiling uit. Graag vernemen wij van u wat de mogelijkheden zijn, c.q. wat de eventuele te volgen procedure is. En geven u opdracht een bieding uit brengen, op een nader te bepalen prijsniveau. Op voorhand melden wij geen ontbindende voorwaarden te willen verbinden aan een door ons uit te brengen voorstel. Alvast dank voor de te nemen moeite. Met vriendelijke groet, X” X heeft verklaard dat zij niet heeft begrepen wat deze e-mail precies inhield en zij deze van B moest sturen. Wat hier verder van zij, dit onbegrip kan de Rabobank niet worden tegengeworpen. 4.2. Het bedrog is, aldus verzoeksters, dat de Rabobank niet aan de voorzieningenrechter heeft meegedeeld dat er een nieuw bod was van A. Had de Rabobank dat wel gedaan dan zouden verzoeksters zijn opgeroepen en hadden zij opgemerkt dat hun bod veel te hoog was. 4.3. De stelling van verzoeksters gaat volledig voorbij aan het feit dat zij ten tijde van het bod en de koop in het geheel niet geïnteresseerd waren in de waarde van het pand. Het ging verzoeksters er slechts om om € 3.000,-- te verdienen. Het is dan ook niet aannemelijk dat zij als zij zouden zijn opgeroepen zelf op de zitting zouden zijn verschenen. Daar komt bij dat het bod op 28 april 2005 door A is gedaan namens X en in het e-mail bericht van 28 april 2005 aan de notaris alleen het adres van A staat vermeld. Deze A is ter zitting verschenen en derhalve valt niet in te zien wat een oproep van A daaraan nog veranderd zou hebben. Voor zover verzoeksters hebben willen stellen dat de voorzieningenrechter had moeten controleren of A bevoegd was verzoeksters te vertegenwoordigen miskennen verzoeksters de aard van de procedure en de gang van zaken. Juist om te controleren of het namens X door A gedane bod rechtsgeldig was gedaan is de zaak aangehouden voor nader onderzoek door de notaris. De notaris heeft op 6 mei 2005 geconstateerd dat verzoeksters met A waren verschenen en verzoeksters hebben de koopovereenkomst ondertekend. 4.4. In de koopovereenkomst, die op 6 mei 2005 bij de notaris door verzoeksters is ondertekend, is onder meer opgenomen: pagina 3 “De verkoop en koop geschiedt onder de aan deze akte te hechten veilcondities en de Algemene veilingvoorwaarden voor executieveilingen Amsterdam 2001, hierna te noemen: “AVEA 2001” welke condities en voorwaarden integraal onderdeel geacht worden uit te maken van deze overeenkomst en voorts onder de navolgende bepalingen, welke laatste waar van toepassing prevaleren.” pagina 4 Levering “De akte van levering zal worden gepasseerd ten overstaan van de notaris die door de executerende hypotheekhouder is belast met de executie, te weten mevrouw A.M.J.M. Ploumen, notaris te Amsterdam, dan wel diens waarnemer, binnen 30 dagen na de datum van onvoorwaardelijke rechterlijke goedkeuring als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek van deze koopovereenkomst.” pagina 13 Risico “Het verkochte is voor risico van Koper met ingang van de dag van de onvoorwaardelijke goedkeuring van de Voorzieningenrechter van de Arrondissementsrechtbank.” pagina 14 en 15 Bekendheid inhoud koopovereenkomst “Koper verklaart dat hij voordat hij de koopovereenkomst heeft ondertekend zodanig informatie omtrent het Verkochte heeft ontvangen en daarnaar zelfstandig een onderzoek heeft ingesteld, dat de inhoud en de gevolgen van de onderhavige koopovereenkomst hem voldoende duidelijk zijn.” pagina 15 Opschortende voorwaarde “Deze verkoop en koop geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de in artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechterlijke goedkeuring van deze overeenkomst onvoorwaardelijk zal worden verkregen.” pagina 15 en 16 Garantiebepaling “Verkoper geeft geen enkele garantie en aanvaardt geen aansprakelijkheid terzake datgene dat hij omtrent het Verkochte heeft medegedeeld of waarvan mededeling achterwege blijft.” pagina 16 “Koper verklaart een afschrift van bovenafgedrukt koopcontract te hebben ontvangen.” Uit de koopovereenkomst is derhalve voldoende gebleken dat er een procedure terzake een onderhandse verkoop bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aanhangig was. Dat verzoeksters, zoals zij ter zitting verklaard hebben, de koopovereenkomst en ook later de leveringsakte niet hebben gelezen voor zij deze tekenden komt voor hun risico en kan de Rabobank niet worden tegengeworpen. 4.5. De beschikking waarin ook het eerste bod van Z van € 190.000,-- vermeld staat is op 19 mei 2005 door de griffier aan A verzonden. Dat A de beschikking niet heeft doorgestuurd, zoals verzoeksters stellen, kan ook niet aan de Rabobank worden toegerekend. Bovendien hadden verzoeksters naar de beschikking kunnen informeren op het moment dat zij de leveringsakte ondertekenden. In die leveringsakte van 31 mei 2005 is onder meer opgenomen: pagina 5 IV. Aanzegging executieveiling/onderhandse bieding. “Verkoper heeft de hypotheekgever en de Schuldenaar door middel van één exploot, uitgebracht op vierentwintig maart tweeduizend vijf, door de heer D. Joustra, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam op het kantoor van de heer P. Swier, gerechtsdeurwaarder gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te 1062 KR Amsterdam, Koningin Wilhelminaplein 30, op het adres: XXX, alwaar mevrouw W voornoemd, aanwezig was, de executie van het Registergoed aangezegd. Hierbij is aangezegd dat de openbare verkoop zal plaatsvinden op maandag vijfentwintig april tweeduizend vijf, na achttien uur (18.00 uur) in Felix Meritis aan de Keizersgracht 324 te Amsterdam ten overstaan van mr. A.M.J.M. Ploumen voornoemd of haar waarnemer.” pagina 6 V. Overeenkomst van koop/goedkeuring voorzieningenrechter rechtbank/levering. “1. Bij onderhandse akte gedateerd twaalf april tweeduizend vijf hebben verkoper en de heer Z, een koopovereenkomst gesloten, waarbij Verkoper aan de heer Z heeft verkocht en de heer Z van Verkoper heeft gekocht het Registergoed, onder opschortende voorwaarde dat de in artikel 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek bedoelde goedkeuring van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam zal worden verkregen; 2. Op veertien april tweeduizend vijf is bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van verlof tot onderhandse verkoop conform het getekende koopcontract tussen Verkoper en de heer Z voornoemd; 3. Op achtentwintig april is bij de in de aanhef van deze akte genoemde notaris een bieding van Koper binnengekomen; 4. Het verzoek terzake de eerste bieding is behandeld op de zitting van 3 mei tweeduizend vijf. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter bepaald de verzoekschriftprocedure met betrekking tot de eerste bieding twee weken aan te houden, zodat terzake de tweede bieding de Verkoper de mogelijkheid is geboden een koopovereenkomst te sluiten; 5. Verkoper en Koper hebben bij onderhandse akte, gedateerd zes mei tweeduizend vijf een koopovereenkomst gesloten, deze overeenkomst hierna aan te duiden als: “het Koopcontract”, waarbij Verkoper aan Koper heeft verkocht en Koper van Verkoper heeft gekocht, ieder voor de onverdeelde helft, het Registergoed, onder dezelfde voorwaarden als de met de heer R. Z, voornoemd, gesloten koopovereenkomst. De koopovereenkomst is eveneens aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de in artikel 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek bedoelde goedkeuring van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam zal worden verkregen. 6. Bij schrijven de dato zeventien mei heeft Verkoper het verzoek gewijzigd. Hij heeft het Koopcontract gesloten met Koper overgelegd en de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam verzocht goedkeuring te verlenen tot onderhandse verkoop aan Koper conform het Koopcontract. 7. Bij beschikking van negentien mei tweeduizend vijf heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam vermelde goedkeuring tot onderhandse verkoop aan Koper verleend.” Ook uit de leveringsakte is derhalve voldoende gebleken dat er een procedure terzake een onderhandse verkoop bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aanhangig was en dat er een eerder bod gedaan was. 4.6. De conclusie moet zijn dat niet gebleken is van enig bedrog door de Rabobank in het geding gepleegd. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. 4.7. Verzoeksters zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de Rabobank worden veroordeeld, tot op heden begroot op € 768,--. 5. de beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af; veroordeelt verzoeksters in de kosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 768,--; verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door de vicepresident mr. Sj.A. Rullmann, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 14 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.? coll: