
Jurisprudentie
BE8733
Datum uitspraak2008-06-04
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08-3811
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08-3811
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Sluiting coffeeshop ogv 13b Opiumwet wegens overschrijding toegestane handelsvoorraad. Verzoek schorsing besluit afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 3811
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2008
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft verweerder krachtens artikel 13b van de Opiumwet bevolen tot de onmiddellijke sluiting van coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’, gevestigd aan de Oude Gedempte Gracht 123 te Haarlem.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 april 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 mei 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 mei 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. R. Braeken en C. Hageman, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts is verschenen H. Meijer, werkzaam bij de politie Kennemerland, afdeling Bijzondere Wetten.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.3 Op 11 mei 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem het "Beleid Coffeeshops" vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald dat een coffeeshop kan worden gesloten indien:
- de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast door criminele activiteiten (criterium 4);
- de handelsvoorraad van het bedrijf groter is dan 500 gram (criterium 8).
2.4 Bij een controle op 19 maart 2008 heeft de regiopolitie Kennemerland in de coffeeshop een handelsvoorraad van 590 gram softdrugs aangetroffen. Voorts is op de drie boven de coffeeshop gelegen verdiepingen een voorraad van 75,353 kg softdrugs aangetroffen. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien over te gaan tot onmiddellijke sluiting van de coffeeshop. Verweerder heeft de motivering van het besluit achteraf op schrift gesteld en daarbij bepaald dat de coffeeshop zal worden gesloten voor een termijn van 12 maanden.
2.5 Verzoeker kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd was tot sluiting van de coffeeshop, omdat zich een situatie voordoet als omschreven in sluitingscriteria 4 en 8. De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt op welke gronden verweerder tot de conclusie komt dat de openbare orde wordt aangetast door criminele activiteiten. De enkele overweging dat door het aanwezig hebben van een handelsvoorraad softdrugs van 75.393 gram de openbare orde wordt aangetast, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Nu gemachtigde van verweerder ook ter zitting geen nadere onderbouwing heeft kunnen geven, zal verweerder in de beslissing op bezwaar alsnog moeten motiveren waarom in het onderhavige geval sluitingscriterium 4 van toepassing is.
2.8 Niet in geschil is dat in de coffeeshop een handelsvoorraad van meer dan 500 gram softdrugs is aangetroffen en dat daarmee is voldaan aan de voorwaarde gesteld in sluitingscriterium 8. Gelet hierop was verweerder bevoegd om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de coffeeshop. Verweerder is bij het uitoefenen van deze bevoegdheid uitgegaan van de processen-verbaal van de politie. Uit deze stukken kan worden opgemaakt dat in een van de twee in de coffeeshop aanwezige voorraadkasten een handelsvoorraad van 590 gram softdrugs is aangetroffen en voorts dat verzoeker tegenover de politie heeft verklaard dat er in de boven de coffeeshop gelegen ruimten kilo’s softdrugs aanwezig zijn. De officier van justitie heeft hierin aanleiding gezien een opsporingsonderzoek op te starten. Verzoeker heeft – weliswaar onder protest – vervolgens toestemming gegeven om de boven de coffeeshop gelegen ruimten te doorzoeken. Blijkens de processen-verbaal is op de drie verdiepingen boven de coffeeshop in totaal 75,353 kg softdrugs aangetroffen. Verweerder heeft hierop de onmiddellijke sluiting van de coffeeshop bevolen en twee weken later de duur van de sluiting op twaalf maanden vastgesteld.
2.9 De voornaamste grief van verzoeker is dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs nooit 75 kg geweest kan zijn. Hiertoe wijst verzoeker op verscheidene onvolkomenheden in de lijst van in beslaggenomen goederen. Verzoeker stelt dat zijn voorraad niet meer dan 37 kg bedroeg en dat de helft daarvan bestemd was voor coffeeshop “[naam coffeeshop]” te Tilburg, waarvan hij commanditair vennoot is.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet in staat is om aan te tonen hoeveel kilogram softdrugs hij in voorraad had, zolang hij niet beschikt over de blauwe en rode voorraadkaarten die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder het op zijn weg moet zien liggen er zorg voor te dragen dat verzoeker alsnog in het bezit komt van deze voorraadkaarten en in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt dat zijn voorraad minder was dan 75 kg nader te onderbouwen.
2.11 Teneinde aannemelijk te maken dat de weging van de voorraad softdrugs op zorgvuldige wijze is geschied, heeft verweerder ter zitting een e-mail overlegd waarin een politieambtenaar uiteen zet op welke wijze de weging van de softdrugs heeft plaatsgevonden. Ondanks deze uiteenzetting acht de voorzieningenrechter het zorgvuldig dat verweerder zich bij de heroverweging van het besluit door de politie nader en zo volledig mogelijk laat informeren over de wijze waarop de weging heeft plaatsgevonden, zodat kan worden vastgesteld of terecht wordt uitgegaan van een voorraad van 75 kg softdrugs.
2.12 De voorzieningrechter overweegt voorts dat verweerder de stelling van verzoeker dat de helft van de aangetroffen softdrugs bestemd is voor de “[naam coffeeshop]” te Tilburg niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Verweerder zal verzoeker in de gelegenheid moeten stellen zijn stelling – bij voorkeur met schriftelijke bescheiden – nader te onderbouwen en hier in de beslissing bezwaar alsnog op moeten ingaan. Indien verweerder het aannemelijk acht dat inderdaad een deel van de voorraad is bestemd voor de coffeeshop in Tilburg, zal in de beslissing op bezwaar tot uitdrukking moeten komen of en in hoeverre dit gevolgen heeft voor de sluitingsduur van de coffeeshop.
2.13 De overige grieven van verzoeker hebben betrekking op het achterwege laten van een begunstigingstermijn en op de sluitingsduur van twaalf maanden. Verzoeker meent dat verweerder hem een begunstigingstermijn had moeten stellen, binnen welke termijn hij zelf maatregelen had kunnen treffen. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in de hoeveelheid aangetroffen softdrugs, ook indien zou komen vast te staan dat deze voorraad inderdaad 37 kg bedroeg en voor de helft was bestemd voor de coffeeshop in Tilburg, zoals verzoeker heeft aangevoerd, aanleiding heeft kunnen zien het stellen van een begunstigingstermijn achterwege te laten en tot onmiddellijke sluiting van de coffeeshop over te gaan.
2.14 Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat de sluitingsduur van twaalf maanden buitenproportioneel is, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat verweerder, indien hij tot het inzicht komt dat de hoeveelheid aangetroffen drugs minder is dan aangenomen, reeds daarin aanleiding moet zien de sluitingsduur te heroverwegen. Voorts hecht de voorzieningenrechter eraan om naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en het daar gevoerde debat over de termijn van sluiting en het beleid dat ter zake wordt gevoerd, het volgende te overwegen. Het door de burgemeester gevoerde beleid met betrekking tot de vestiging en sluiting van coffeeshops dateert uit de negentiger jaren. De laatste aanpassing dateert uit 1999, waarbij nog nauwer aansluiting is gezocht bij de criteria die het OM hanteert, de zogenoemde AHOJ-G criteria. In bijlage 1 van het coffeeshopbeleid is over de duur van de sluiting het volgende gezegd: “Afhankelijk van de ernst van het geval kan de sluiting plaatsvinden met onmiddellijke ingang dan wel na een voorafgaande waarschuwing door de burgemeester. De periode van sluiting is eveneens afhankelijk van de ernst van de omstandigheden.” De voorzieningenrechter stelt vast dat deze zinsnede impliceert dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot sluiting zo kan aanwenden dat niet alleen definitieve sluiting mogelijk is, maar dat de sluiting ook aan een bepaalde termijn kan worden gebonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat het beleid met betrekking het vaststellen van de duur van de sluiting niet schriftelijk is vastgelegd. Er heeft sinds de vaststelling van het coffeeshopbeleid pas één keer eerder een sluiting plaatsgevonden, namelijk de sluiting van coffeeshop [naam]. Gelet op de hoeveelheid aldaar aangetroffen drugs, te weten twaalf kilo, is in die zaak besloten de sluitingstermijn vast te stellen op zes maanden. Met het oog op dit precedent is in casu besloten de duur vast te stellen op twaalf maanden. Bevestigd is dat uitsluitend de hoeveelheid aangetroffen drugs, dat wil zeggen met uitsluiting van andere factoren en omstandigheden, bepalend is geweest voor het vaststellen van de duur van de sluiting.
2.15 De voorzieningenrechter stelt vast dat, gelet op de hierboven weergegeven toelichting, bij het bepalen van de duur van de sluiting geen sprake is van beleidsregels in de zin van artikel 4:81 Awb, maar van een vaste gedragslijn. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het ontbreken van schriftelijk vastgelegd en bekend gemaakt beleid op zich geen belemmering vormt om de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet uit te oefenen. Zulks neemt natuurlijk niet weg dat het vanuit een oogpunt van rechtszekerheid sterk de voorkeur geniet dat de exploitanten van coffeeshops van te voren op de hoogte zijn van de precieze gevolgen die door verweerder worden verbonden aan overtreding van een of meer sluitingscriteria. Ofschoon de voorzieningenrechter onderkent dat verweerder niet bij machte zal zijn om in de heroverweging van het onderhavige besluit het gewenste beleid volledig uit te schrijven en naar buiten kenbaar te maken, ziet de voorzieningenrechter het wel op de weg van verweerder liggen om in de beslissing op bezwaar de thans gevoegde vaste gedragslijn nader toe te lichten en te beargumenteren waarom alleen de hoeveelheid drugs, met uitsluiting van alle andere omstandigheden, bepalend is voor het vaststellen van de sluitingstermijn.
2.16 Ofschoon op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet valt uit te sluiten dat de heroverweging zal leiden tot een andersluidende beslissing, in het bijzonder op het onderdeel van de duur van de sluiting, ziet de voorzieningenrechter hierin onvoldoende aanleiding de beslissing te schorsen. De voorzieningenrechter gaat er hierbij vanuit dat op het tijdstip waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen ook een sluitingsduur die meer aansluit bij de hoeveelheid drugs die verzoeker stelt aanwezig te hebben gehad, nog niet zal zijn verstreken.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 4 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.