Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8779

Datum uitspraak2008-08-19
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3356 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Betrokkene heeft reeds zelf in de inrichtingskosten voorzien.


Uitspraak

07/3356 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2007, 06/252 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College). Datum uitspraak: 19 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door S. Tienhoven, werkzaam bij het VIP team AMC in de Meern. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door K.C. Mormon, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Op 13 juli 2005 heeft appellante een aanvraag ingediend voor inrichtingskosten (wasmachine, gashaard en kookplaat). Bij besluit van 19 juli 2005, voor zover hier van belang, heeft het College deze aanvraag afgewezen. 1.2. Bij besluit op bezwaar van 6 december 2005, voor zover hier van belang, heeft het College de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten gehandhaafd. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante reeds in 2003 zelf in de inrichtingskosten heeft voorzien. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 december 2005 ongegrond verklaard. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege. Naar vaste rechtspraak van de Raad vloeit uit deze bepaling voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. 4.2. Blijkens de door appellante bij de aanvraag overgelegde nota’s waren de inrichtingskosten reeds in 2003 voldaan, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in die kosten in beginsel geen plaats is. Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, is de Raad niet gebleken. De Raad overweegt daartoe dat niet aannemelijk is geworden dat appellante in 2003, toen zij voornemens was de wasmachine, gashaard en de kookplaat aan te schaffen, geen aanvraag om bijzondere bijstand bij het College had kunnen indienen. Dat appellante, zoals zij stelt, destijds geen weet had van de mogelijkheid om voor inrichtingskosten bijzondere bijstand te vragen, kan hier niet aan afdoen. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen vormt gebrek aan wetenschap omtrent wettelijke bepalingen op zichzelf geen grond om van boven vermelde hoofdregel af te wijken. Voorts acht de Raad van betekenis dat niet is gebleken dat appellante ter betaling van de inrichtingskosten schulden heeft gemaakt waaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling was verbonden. 4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. 4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2008. (get.) J.J.A. Kooijman. (get.) C. de Blaeij. OA