Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8793

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers298323 / HA ZA 08-8
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zorgplicht bank ten aanzien van inhoud safeloket. Bewijsopdracht aan huurders safeloket ter zake van gestelde inhoud op het moment waarop de bank het safeloket heeft doen openmaken. Overweging omtrent maatstaf bewijsbeoordeling: niet nodig is dat de aanwezigheid van de gestelde voorwerpen op dat moment met volstrekte zekerheid kan worden vastgesteld; in de gegeven omstandigheden is voldoende dat een en ander voldoende aannemelijk is geworden. Volgt bespreking van daarvoor relevante omstandigheden.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 298323 / HA ZA 08-8 Uitspraak: 6 augustus 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiser sub 1], 2. [eiser sub 2], wonende te ‘s-Gravenhage, eisers, procureur mr. A.P.M. Henket, advocaat mr. L.M. Verkooijen, - tegen - de COÖPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A., gevestigd te Rotterdam, gedaagde, procureur mr. W.L. Stolk, advocaat mr. A.F. van Ingen. Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als “[eisers]” dan wel afzonderlijk als “[eiser sub 1]” respectievelijk “[eiser sub 2]”. Gedaagde wordt hierna aangeduid als “de bank”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 13 december 2007, met producties; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 12 maart 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - brief van mr. Henket van 17 juni 2008, met bijlagen; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 juli 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Op 12 juli 2000 is tussen partijen een huurovereenkomst inzake de huur van een safeloket tot stand gekomen. Het safeloket bevond zich in het filiaal van de bank te Capelle aan den IJssel. 2.2 De huurovereenkomst vermeldt zowel het toenmalige adres van [eiser sub 2] ([adres eiser sub 2]) als het adres van [eiser sub 1] ([adres eiser sub 1]). 2.3 De op deze huurovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden voor huurovereenkomsten van safeloketten luiden – voor zover hier van belang – als volgt: Aansprakelijkheid bank voor schade aan de inhoud safeloket artikel 2 De bank houdt zich tot een bedrag van ten hoogste f 100.000,-- per geval, per safeloket, aansprakelijk voor alle redelijkerwijs aangetoonde schade – anders dan immateriële schade – die voor de huurder mocht ontstaan door verlies van – of schade aan de in het safeloket geborgen inhoud. […] Einde van de huurovereenkomst Artikel 12 Zodra de huurovereenkomst eindigt, zal de huurder het safeloket onmiddellijk leeg maken, […]. Bij gebreke daarvan kan de bank op kosten van de huurder in tegenwoordigheid van een notaris of een deurwaarder het safeloket doen openen, de inhoud daarvan doen vaststellen en deze voor rekening en risico van de huurder, hetzij zelf in bewaring nemen dan wel elders doen bewaren […]. 2.4 Op 4 maart 2005 heeft de bank het door [eisers] gehuurde safeloket in aanwezigheid van een notaris doen openmaken. Van een en ander heeft de notaris een proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal heeft de notaris een opsomming gegeven van de door haar geconstateerde inhoud van het safeloket. Daartoe behoorde onder meer “een rode doos op slot”. 2.5 Na het leeghalen van het safeloket heeft de bank twee zogenaamde sealbags (verzegelde tassen bestemd voor waardetransport) met daarin voorwerpen van [eisers] naar haar hoofdkantoor aan de Blaak te Rotterdam doen vervoeren door transportbedrijf Brinks. 2.6 Op 19 augustus 2005 hebben [eisers] het hoofdkantoor van de bank bezocht. Bij die gelegenheid hebben bankmedewerkers de in 2.5 bedoelde sealbags getoond. De sealbags waren op dat moment onbeschadigd en gesloten. De bankmedewerkers hebben vervolgens de sealbags in het bijzijn van [eisers] geopend, zodat [eisers] van de inhoud konden kennisnemen. 2.7 Ten behoeve van het in 2.6 genoemde transport zijn, op het moment waarop de bank de sealbags aan Brinks overhandigde, aan de sealbags verzendnummers gehecht. Deze verzendnummers zijn ook vermeld op de bij het transport behorende “geleidebiljetten”. De nummers van de op 19 augustus 2005 aan [eisers] getoonde sealbags waren dezelfde als de nummers vermeld op de geleidebiljetten. 2.8 Tijdens het bezoek aan de bank van 19 augustus 2005 is de inhoud van de sealbags aan [eisers] afgedragen, met uitzondering van de in 2.4 bedoelde rode doos. Deze doos is opnieuw in een sealbag opgeborgen en door de bank in bewaring genomen. 3 De vordering De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de bank te veroordelen tot i. betaling van € 50.000, vermeerderd met rente vanaf 26 september 2005; ii. vergoeding van de reparatiekosten van een Pontiac horloge; iii. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000, exclusief BTW en vermeerderd met rente vanaf de datum van dagvaarding, een en ander met veroordeling van de bank in de proceskosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Uit hoofde van de in 2.1 bedoelde huurovereenkomst rustte op de bank de plicht zorg te dragen voor een deugdelijke bewaring van de inhoud van het safeloket. Die zorgplicht bestond ongeacht de vraag of op het moment van het openmaken van het safeloket de huurovereenkomst nog bestond dan wel rechtsgeldig door de bank was opgezegd. 3.2 Tijdens hun in 2.6 bedoelde bezoek aan de bank hebben [eisers] vastgesteld dat een aantal in het safeloket bewaarde voorwerpen niet in de sealbags zat. Het gaat om voorwerpen uit de in 2.4 genoemde rode doos. Aldus heeft de bank de in 3.1 genoemde zorgplicht geschonden. 3.3 De waarde van de verdwenen sieraden moet worden begroot op ten minste € 50.000. Dit bedrag vormt de schade die [eisers] lijden door de tekortkoming van de bank. Zij vorderen vergoeding van deze schade. 3.4 Voorts bevond zich in het gehuurde safeloket een Pontiac horloge. Dit horloge is tijdens of na het openmaken van het safeloket door de bank beschadigd geraakt. [eisers] vorderen vergoeding van de aldus geleden schade, te weten de herstelkosten. 3.5 [eisers] hebben buitengerechtelijke kosten moeten maken tot het onder iii genoemde bedrag. Zij vorderen vergoeding van die kosten. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de kosten van het geding. De bank heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 De bank heeft de huurovereenkomst rechtsgeldig opgezegd. Omdat zij op haar schriftelijke verzoek om het safeloket te ontruimen geen reactie kreeg, heeft zij overeenkomstig de in 2.3 weergegeven algemene voorwaarden het safeloket doen openmaken. 4.2 De bank heeft haar zorgplicht niet geschonden. De door [eisers] als verdwenen opgegeven sieraden bevonden zich niet in het safeloket. Bovendien is sprake van een sluitende verzendprocedure. De volledige door de notaris waargenomen inhoud van het safeloket is in haar aanwezigheid overgedaan in sealbags en ‘gesealed’ en in de kluis van het filiaal te Capelle aan den IJssel in bewaring genomen. De bank heeft de gesloten sealbags vervolgens naar het hoofdkantoor doen overbrengen. Ten tijde van het bezoek van [eisers] waren de sealbags nog altijd gesloten. 4.3 Voor zover al voorwerpen verdwenen zijn, waren die voorwerpen minder waard dan het door [eisers] genoemde bedrag van € 50.000. 4.4 Hoe dan ook is de aansprakelijkheid van de bank op grond van de in 2.3 weergegeven algemene voorwaarden beperkt tot ƒ 100.000. 5 De beoordeling 5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat op de bank een zorgplicht rustte ten aanzien van de inhoud van het safeloket. Evenmin is in geschil dat die zorgplicht ook bestond als de huurovereenkomst ten tijde van het openmaken van het safeloket door de bank rechtsgeldig was opgezegd. In het midden kan dus blijven of die opzegging heeft plaatsgevonden. 5.2 De rechtbank begrijpt de stellingen van [eisers] aldus dat de bank vanwege de in 5.1 bedoelde zorgplicht gehouden was na het openmaken van het safeloket de inhoud ervan in bewaring te nemen en te zijner tijd onbeschadigd aan [eisers] af te geven. De bank betwist dit niet. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat op de bank de verplichting rustte de (volledige) inhoud van het safeloket na het openmaken ervan voor [eisers] te bewaren en onbeschadigd aan hen af te geven. Daaruit volgt dat – indien komt vast te staan dat de bank niet de volledige inhoud van het safeloket onbeschadigd heeft afgegeven – zij de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. In het licht van de aldus vastgestelde inhoud van de rechtsverhouding tussen partijen overweegt de rechtbank als volgt. 5.3 Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de waarde van verdwenen voorwerpen uit het safeloket overweegt de rechtbank het volgende. 5.4 Ammersing c.s stellen dat verschillende in het safeloket opgeslagen voorwerpen zijn verdwenen nadat de bank het safeloket heeft doen openmaken en (een deel van) de inhoud ervan naar haar hoofdkantoor heeft doen overbrengen. Het gaat hier volgens [eisers] om voorwerpen die zich bevonden in de in 2.4 genoemde rode doos. Volgens de opsomming in de dagvaarding zijn dit de volgende voorwerpen: i. een gouden ring met camé; ii. een gouden ring met drie rijen robijntjes; iii. een gouden band met munt; iv. een gouden ring met een jadesteen; v. een trouwring; vi. een gouden ring met Chinees teken; vii. een gouden bolletjesketting met hanger; viii. een Chanelketting met parels; ix. een gouden speld met twee parels; x. een gouden ketting met twee grote edelstenen; xi. twee gouden kettingen met hanger; xii. twee paar gouden armbanden; xiii. acht gouden schakelkettingen. De bank betwist dat er voorwerpen uit het safeloket zijn verdwenen. Zij stelt daartoe dat de door [eisers] opgesomde voorwerpen zich niet in het safeloket bevonden. In dit verband voert de bank – zo begrijpt de rechtbank – tevens aan dat er geen voorwerpen verdwenen kunnen zijn, omdat de gehele inhoud van het safeloket is overgedaan in sealbags en deze (afgesloten) sealbags pas in aanwezigheid van [eisers] zijn geopend. Op [eisers] rusten de stelplicht en de bewijslast. Zij beroepen zich immers op de rechtsgevolgen van hun stellingen, te weten veroordeling van de bank tot schadevergoeding. 5.5 Bij de huidige stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet (voorshands) bewezen worden geacht dat de door [eisers] opgesomde voorwerpen op het moment van openmaken daadwerkelijk in het safeloket opgeslagen waren. [eisers] hebben hun stelling weliswaar nader onderbouwd met enkele verklaringen van familieleden, maar die verklaringen zijn onvoldoende duidelijk. Zo komen de in die verklaringen genoemde voorwerpen niet (helemaal) overeen met de bij dagvaarding gegeven opsomming van verdwenen voorwerpen, terwijl ter comparitie is gebleken dat sommige van de in de verklaringen genoemde voorwerpen mogelijk behoorden tot de wél door de bank afgegeven zaken. Ook blijkt uit de verklaringen niet dat de daarin genoemde voorwerpen op het hier relevante moment in de kluis waren opgeslagen. Hierbij tekent de rechtbank overigens aan dat – anders dan de bank kennelijk meent – evenmin het tegendeel reeds is komen vast te staan. Ter comparitie is immers gebleken dat de verzendnummers van de onderhavige sealbags pas worden verstrekt op het moment van transport. Aldus staat niet nu al vast dat de door Brinks getransporteerde en aan [eisers] getoonde sealbags dezelfde zijn als de sealbags waarin volgens de waarneming van de notaris (welke waarneming door [eisers] wordt betwist) de inhoud van het safeloket is overgedaan. Evenmin staat nu al vast dat uit de gebruikte sealbags geen voorwerpen verdwenen kunnen zijn. 5.6 [eisers] hebben een bewijsaanbod gedaan. Gelet op het overwogene in 5.5, zal de rechtbank hen daarom toelaten tot het bewijs van hun stelling dat de in 5.4 opgesomde voorwerpen in het safeloket waren opgeslagen op het moment dat de bank het safeloket heeft doen openmaken. Met het oog op de bewijsbeoordeling te zijner tijd merkt de rechtbank ter voorlichting van partijen alvast het volgende op. Niet nodig is dat de aanwezigheid van de opgesomde voorwerpen op het hier bedoelde moment met volstrekte zekerheid kan worden vastgesteld. In de omstandigheden van dit geval is voldoende dat een en ander voldoende aannemelijk is geworden. Dit geval wordt immers hierdoor gekenmerkt dat het de bank is geweest die tot het openmaken van het safeloket buiten aanwezigheid van [eisers] is overgegaan, terwijl ter comparitie is komen vast te staan dat de bank – behoudens een tweetal brieven gericht aan [eiser sub 2] – geen verdere pogingen heeft ondernomen [eisers] bij het leeghalen van het safeloket te betrekken. Meer concreet is komen vast te staan dat de bank niet in contact is getreden met [eiser sub 1], die volgens het ter comparitie overgelegde – en niet door de bank betwiste – contract medehuurder was. Ter comparitie is gebleken dat de bank ook geen contact met [eiser sub 1] heeft opgenomen toen zij op haar brieven aan [eiser sub 2] geen reactie kreeg. Dit is te meer van belang, nu [eiser sub 1] ter comparitie onweersproken heeft gesteld dat hij nog altijd woonachtig is op het op de huurovereenkomst vermelde adres. Anders dan de bank stelt, doet daaraan niet af dat het contact doorgaans via [eiser sub 2] verliep. Ook [eiser sub 1] is immers partij bij de huurovereenkomst. In deze omstandigheden mogen aan de bewijsvoering door [eisers] geen al te hoge eisen worden gesteld. 5.7 Slagen [eisers] niet in de in 5.6 bedoelde bewijsopdracht, dan is van schending van de zorgplicht door de bank geen sprake. In dat geval moet de vordering op dit punt worden afgewezen. 5.8 Slagen [eisers] (ten aanzien van een deel van de voorwerpen) wel in hun bewijsopdracht, dan staat vast dat (dit deel van) de voorwerpen zich op het moment van openmaken in het safeloket bevonden. De bank betwist niet dat deze voorwerpen niet aan [eisers] zijn afgegeven. Daaruit volgt dat de bank in dat geval (in zoverre) haar zorgplicht heeft geschonden. De bank is dan gehouden de daardoor geleden schade te vergoeden. Die schade moet in beginsel worden begroot op de waarde van de verdwenen voorwerpen. Ten aanzien van die waarde overweegt de rechtbank als volgt. 5.9 [eisers] stellen dat de verdwenen voorwerpen een waarde hadden van € 50.000. De bank betwist deze waarde. Uit de aard van de zaak kan de waarde van de verdwenen voorwerpen pas worden vastgesteld nadat door bewijsvoering is komen vast te staan welke voorwerpen zijn verdwenen. Gelet op de betwisting van de waarde door de bank is te zijner tijd ook op dit punt nadere bewijslevering nodig. De bewijslast rust op [eisers]. De rechtbank begrijpt de verklaring van [eisers] ter comparitie aldus dat zij dit bewijs met behulp van een deskundigenonderzoek willen bijbrengen. Zij krijgen daarom gelegenheid zich bij conclusie na de in 5.5 bedoelde bewijsvoering – bij voorkeur na overleg en, zo mogelijk, bereikte overeenstemming met de bank – uit te laten over de naam van de te benoemen deskundige en de aan deze voor te leggen vragen. Vervolgens kan de bank bij antwoordconclusie reageren. 5.10 De bank beroept zich meer subsidiair op het in 2.3 weergegeven exoneratiebeding uit de algemene voorwaarden. [eisers] stellen zich op het standpunt dat het beding onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. Zij beroepen zich op die grond op de vernietigbaarheid van het beding. De vraag naar de vernietigbaarheid van het beding is pas aan de orde als na de bewijsvoering en het deskundigenbericht komt vast te staan dat voorwerpen uit het safeloket verdwenen zijn en die voorwerpen een waarde vertegenwoordigen van meer dan € 45.378 (ƒ 100.000). De rechtbank houdt haar oordeel met betrekking tot het onderhavige beding daarom aan totdat zij over beide punten een beslissing heeft kunnen nemen. 5.11 Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van reparatiekosten van het Pontiac-horloge geldt het volgende. [eisers] stellen dat dit horloge zich in het safeloket bevond en bij of na het openmaken van het safeloket beschadigd is geraakt. Voorts stellen zij dat zij door deze beschadiging schade hebben geleden. De bank betwist een en ander niet, zodat de door [eisers] gestelde feiten vaststaan. Gelet op de op de bank rustende zorgplicht zoals weergegeven in 5.2, moeten deze feiten leiden tot de conclusie dat de bank in de naleving van die zorgplicht tekort is geschoten. Zij is dus gehouden de daardoor geleden schade te vergoeden. [eisers] hebben de omvang van die schade (nog) niet begroot. Zij hebben ter comparitie verklaard dat die omvang door de in 5.9 bedoelde deskundige kan worden vastgesteld. Zij kunnen zich daaromtrent nader uitlaten bij de in 5.9 bedoelde conclusie, waarna de bank bij antwoordconclusie kan reageren. 5.12 [eisers] vorderen voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij stellen dat zij kosten hebben moeten maken voor “buitengerechtelijke rechtsbijstand”, welke heeft bestaan in het voeren van overleg met henzelf, het bestuderen van het dossier en correspondentie met de bank en met derden. De bank heeft dit niet betwist. Van de aldus vaststaande werkzaamheden moet het voeren van overleg met [eisers] en het bestuderen van het dossier worden beschouwd als werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Die werkzaamheden komen dus niet voor vergoeding op de voet van artikel 6:96 BW in aanmerking. Of de overige werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen, is afhankelijk van de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag de hoofdsom toewijsbaar is. Op dat punt moet de rechtbank haar oordeel dus aanhouden totdat zij over de hoofdsom heeft kunnen beslissen. 5.13 In afwachting van de in 5.6 bedoelde bewijsvoering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden. 6 De beslissing De rechtbank, laat [eisers] toe tot het bewijs van hun stelling dat de navolgende voorwerpen in het safeloket waren opgeslagen op het moment dat de bank het safeloket heeft doen openmaken: i. een gouden ring met camé; ii. een gouden ring met drie rijen robijntjes; iii. een gouden band met munt; iv. een gouden ring met een jadesteen; v. een trouwring; vi. een gouden ring met Chinees teken; vii. een gouden bolletjesketting met hanger; viii. een Chanelketting met parels; ix. een gouden speld met twee parels; x. een gouden ketting met twee grote edelstenen; xi. twee gouden kettingen met hanger; xii. twee paar gouden armbanden; xiii. acht gouden schakelkettingen; bepaalt dat indien [eisers] dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Th. Veling of een andere door de rechtbank aan te wijzen rechter; bepaalt dat de procureur van [eisers] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in de maanden september tot en met december 2008 en dat de procureur van de bank binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling. Uitgesproken in het openbaar. 1980/106