Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8806

Datum uitspraak2008-08-12
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804049/1 en 200804049/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd voor elke keer dat een afvalcontainer voortijdig wordt buitengezet en/of na lediging niet van de openbare weg wordt gehaald, vanwege overtreding van art. 24 van de Afvalstoffenverordening gemeente Delft 2005 (hierna: Afvalstoffenverordening) in samenhang met artikel XVII, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit.


Uitspraak

200804049/1 en 200804049/2. Datum uitspraak: 12 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd voor elke keer dat een afvalcontainer voortijdig wordt buitengezet en/of na lediging niet van de openbare weg wordt gehaald, vanwege overtreding van art. 24 van de Afvalstoffenverordening gemeente Delft 2005 (hierna: Afvalstoffenverordening) in samenhang met artikel XVII, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit. Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juli 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. van der Linden en J.H. Debets, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de krachtens artikel 23 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden. Ingevolge artikel 24, vierde lid is het verboden de krachtens artikel 23 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels. Ingevolge artikel XVII, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter uitvoering van artikel 23 voornoemd vastgesteld, dienen bedrijfsafvalstoffen die niet gelijktijdig met huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden, te worden aangeboden vanaf 06.00 uur op de dag van inzameling tot het moment van inzameling. Na lediging dienen de inzamelmiddelen onmiddellijk uit de openbare ruimte te worden verwijderd. 2.3. [appellant] verzamelt bedrijfsafvalstoffen van zijn restaurant in een container op de openbare weg achter het restaurant. Niet in geschil is dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 24, derde lid, van de Afvalstoffenverordening en artikel XVII, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. [appellant] betoogt dat hij geen alternatieven heeft om zijn bedrijfsafval aan te bieden, en dat daarom van handhaving had moeten worden afgezien. Hiertoe voert hij aan dat een inpandige voorziening binnen het restaurant niet mogelijk is, omdat de keuken hiervoor te klein is. Tevens kan hij het afval niet naar de daarvoor geschikte ondergrondse opslagvoorziening op de Markt brengen omdat het afval te zwaar is en de afstand te groot is, aldus [appellant]. Een afvalbedrijf het afval laten ophalen is volgens [appellant] geen geschikte oplossing omdat een dergelijk bedrijf het afval op zaterdag- en zondagavond niet ophaalt. Daarom wil hij wachten totdat de gemeente bij de reconstructie van het gebied in verband met de beoogde treintunnel dicht bij zijn restaurant een ondergrondse opslagvoorziening heeft geplaatst. 2.4.1. Het college stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] is om zodanige maatregelen te treffen, dat de genoemde bepalingen worden nageleefd. Volgens het college is gebruik van de ondergrondse voorziening op de Markt op ongeveer 250 meter van de inrichting niet onredelijk bezwarend voor [appellant]. Bovendien, zo stelt het college, zijn er alternatieven binnen het restaurant te creëren. Dat daar te weinig ruimte is, wordt door het college betwist. 2.4.2. Voor [appellant] bestonden diverse mogelijkheden om er voor te zorgen dat hij meergenoemde bepalingen kon naleven. [appellant] heeft, ook ter zitting, uitgebreid naar voren gebracht dat elk van de door het college genoemde mogelijkheden om ter zake van zijn bedrijfsafvalstoffen aan de bepalingen van de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit te voldoen, bezwaarlijk is. [appellant] heeft met zijn betoog evenwel niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was om deze bepalingen na te leven. Reeds hierom levert hetgeen [appellant] aanvoert geen bijzondere omstandigheid op die het college ertoe dat moeten brengen van het opleggen van de last onder dwangsom af te zien. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep ongegrond; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2008 191-537.