Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8818

Datum uitspraak2008-08-14
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802697/2 en 200805178/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de indeling van het gebouw op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200802697/2 en 200805178/2. Datum uitspraak: 14 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [vergunninghouder], wonend te Haarlem, en anderen, tegen de uitspraak in de zaken nrs. 07/3685 en 07/5085 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2008 en tegen die in zaak nr. 07/3685 van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2008 in het geding tussen: verzoekers en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de indeling van het gebouw op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur het door onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en alsnog krachtens artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 ontheffing verleend. Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op de volgende dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de werking van het besluit van 5 oktober 2006 tot zes weken na het nieuwe besluit op bezwaar geschorst. Bij uitspraak van 10 april 2008, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker B] tegen het besluit van 14 augustus 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard en ook dat besluit vernietigd. Tegen de uitspraak van 6 maart 2008 hebben [vergunninghouder] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2008. Tegen de uitspraak van 10 april 2008 hebben zij bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur onder meer het door [verzoeker A] en [verzoeker B] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daartegen hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bij onderscheiden brieven van 3 juli 2008, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft deze brieven ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2008, waar [verzoeker A] in persoon, bijgestaan door M. Hertzberg, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. Rodenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voort zijn daar [vergunninghouder] en anderen, vertegenwoordigd door mr. T.K. Dik, advocaat te Voorburg, alsmede [gemachtigde A] en [gemachtigde B], vertegenwoordigd door [gemachtigde C], gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het verzoek strekt ertoe dat het besluit van 5 oktober 2006 bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst, totdat de Afdeling in het bodemgeschil heeft beslist. 2.2. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Daarbij geldt dat een vergunninghouder op eigen risico van een vergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen. 2.3. Hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om thans op voorhand aan te nemen dat het besluit van 24 juni 2008 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunning mocht worden verleend. Daarbij is mede van belang dat verzoekers geen hoger beroep hebben ingesteld en dat meebrengt dat, waar de voorzieningenrechter en de rechtbank hen in beroep niet gevolgd hebben, van dat oordeel in hoger beroep moet worden uitgegaan. Voor zover [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen groot belang te hebben bij de schorsing van het besluit van 5 oktober 2006 vanwege de mogelijke ontruiming van het pand op vordering van de rechthebbenden, indien het mag worden verbouwd, wordt overwogen dat aan dit gestelde belang bij de beoordeling van het verzoek niet de betekenis toekomt die zij daaraan kennelijk verbonden willen zien, omdat de Woningwet, krachtens de welke bouwvergunning is verleend, geen bescherming tegen zodanige ontruiming beoogt te bieden. Gelet hierop, bestaat aanleiding om het verzoek af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Montagne voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2008 374.