Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8820

Datum uitspraak2008-08-14
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805106/1 en 200805106/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 februari 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd [appellant] een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, E bij B.


Uitspraak

200805106/1 en 200805106/2. Datum uitspraak: 14 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in de zaken nrs. 08/375 en 08/374 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 19 juni 2008 in het geding tussen: appellant en de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 februari 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd [appellant] een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, E bij B. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op 25 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het CBR heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager. Ingevolge artikel 102, eerste lid, van het reglement wordt door de aangewezen arts of artsen aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke of geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet. Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het reglement registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) wordt in deze regeling onder groep 1 verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E. Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage). In paragraaf 8.2.2 van de bijlage is bepaald dat mensen met ernstige waanstoornissen ongeschikt zijn voor alle rijbewijzen. Bij lichtere stoornissen kunnen - indien er geen aanwijzingen zijn voor onberekenbaar of agressief gedrag en er bij behandeling geen hoge dosering psychofarmaca nodig is - personen geschikt zijn voor het rijbewijs; zij zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1. In paragraaf 8.3 van de bijlage is bepaald dat personen met een unipolaire of bipolaire stoornis, die therapeutisch goed zijn ingesteld (regelmatige controle, recidiefvrije periode van minstens één jaar) en een redelijk ziekte-inzicht hebben, in beginsel niet ongeschikt hoeven te zijn. Wel is een specialistisch rapport vereist. Mensen met regelmatig terugkerende manische episoden zijn in het algemeen ongeschikt voor het rijbewijs. Hetzelfde geldt voor mensen met een geregeld optredende depressie IEZ. Ook mensen die voor hun aandoening hoge doses sederende psychofarmaca nodig hebben, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer, aldus deze paragraaf. 2.2. Naar aanleiding van de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorie E bij B heeft een psychiater een medisch keuringsrapport opgesteld, waarin wordt geconcludeerd dat [appellant] ongeschikt is voor die categorie, omdat deze lijdt aan een depressieve stoornis met vitale kenmerken en lichte wanen die nog niet in volledige remissie is. Het CBR heeft vervolgens met toepassing van paragraaf 8.3 van de bijlage afgifte van de gevraagde verklaring geweigerd. 2.3. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat hij de hem behandelend psychiater heeft verzocht om een nadere verklaring dat hij in het afgelopen jaar niet is behandeld, maar louter ter controle gesprekken heeft gevoerd, zodat de recidiefvrije periode al een jaar duurt. Omdat deze op dat verzoek nog niet heeft gereageerd, heeft hij verzocht om geen uitspraak te doen in de hoofdzaak. Gesteld noch gebleken is echter dat niet eerder in de procedure om een verklaring had kunnen worden gevraagd en deze had kunnen worden overgelegd. Voorts is [appellant] er in de uitnodiging voor de zitting op gewezen dat de voorzitter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Onder die omstandigheden kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.4. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het CBR terecht paragraaf 8.3 van de bijlage van toepassing heeft geacht op [appellant] en geen aanleiding bestaat hem te volgen in zijn betoog dat het CBR ten onrechte niet paragraaf 8.2.2 van de bijlage toepasselijk heeft geacht. De onderzoekend psychiater heeft niet geconcludeerd dat [appellant] aan een waanstoornis lijdt, maar aan een depressieve stoornis en lichte wanen en [appellant] heeft geen medische informatie overgelegd, waaruit het CBR moest afleiden dat hij aan een waanstoornis lijdt. Ingevolge paragraaf 8.3 van de bijlage kan het CBR slechts een verklaring afgegeven na een recidiefvrije periode van minstens één jaar. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, blijkt uit het rapport van de onderzoekend psychiater daarvan niet, zodat het CBR terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] niet voldoet aan de vereisten voor afgifte, gesteld in paragraaf 8.3. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat aan hem in 2007 wel een verklaring van geschiktheid is afgegeven, terwijl zijn medische situatie toen niet anders was dan thans, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat eerder een verklaring is afgegeven er niet toe leidt dat het CBR gehouden is dat in strijd met de voorschriften ter zake opnieuw te doen. Daarbij is mede van belang dat die voorschriften gesteld zijn in het belang van de verkeersveiligheid. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van der Smissen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2008 419.