
Jurisprudentie
BE8822
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800916/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800916/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellante] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.
Uitspraak
200800916/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enkhuizen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/300 van de rechtbank Alkmaar van 18 december 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellante] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.
Bij besluit van 21 december 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op 28 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Enkhuizen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. N. Koorn, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] heeft om de afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurspas van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, ter uitoefening van haar beroep als taxichauffeur.
2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) wordt bij de aanvraag voor de chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële gegevens overgelegd, die niet ouder is dan twee maanden.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
Volgens de Circulaire wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager in de in de Circulaire genoemde periode voorafgaand aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Voor een taxichauffeur geldt, dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Wat betreft het screeningsprofiel voor een taxichauffeur vermeldt die bijlage dat een taxichauffeur belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Eén van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen.
2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister de aanvraag om een VOG afgewezen omdat, kort weergegeven, in het Justitieel Documentatieregister een zaak is geregistreerd wegens het plegen van het handelen dan wel in bezit hebben van drugs, het medeplegen van het handelen dan wel in bezit hebben van drugs en diefstal onder strafverzwarende omstandigheden, gepleegd op 1 september 2004 en mishandeling, gepleegd op 16 juli 2005. Ook is [appellante] op 20 maart 2002 onherroepelijk veroordeeld wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht. Dit staat volgens de minister, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van haar werkzaamheden als taxichauffeur in de weg.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar stelling dat zij alleen wil werken in het vervoer van schoolkinderen onvoldoende is om aan te nemen dat zij in de toekomst alleen deze werkzaamheden met de chauffeurspas zal uitoefenen. Zij kan geen andere werkzaamheden uitvoeren, omdat zij een beperkt vervoersdiploma heeft en zij geen ambitie heeft om een algemene chauffeurspas te halen. Voorts voert [appellante] aan dat de overweging van de rechtbank dat de functie van chauffeur niet de enige functie is die zij met haar ziekte kan uitvoeren op geen enkele wijze wordt onderbouwd. [appellante] betoogt dat, nu het screeningsprofiel zich op de gehele taxibranche richt, de minister specifiek naar de werkzaamheden van [appellante] diende te kijken. Er bestaat geen relatie tussen de gepleegde feiten en de functie die zij wil gaan vervullen, namelijk het vervoer van kinderen van en naar school. De gevolgen van de weigering zijn voor haar onevenredig groot, aldus [appellante].
2.4.1. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister de aanvraag van [appellante] om een VOG niet heeft kunnen toetsen aan het screeningsprofiel voor een taxichauffeur. De Afdeling overweegt hiertoe dat voor het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, ingevolge het Besluit een chauffeurspas is vereist. Een dergelijke chauffeurspas ziet op de gehele taxibranche. Gelet hierop heeft de minister de aanvraag om een VOG ten behoeve van de verkrijging van een chauffeurspas, terecht getoetst aan het screeningsprofiel voor een taxichauffeur. In de omstandigheid dat [appellante] een beperkt chauffeursdiploma heeft en geen ambitie heeft om andere werkzaamheden te verrichten dan het vervoer van kinderen van en naar school, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat zij in de toekomst alleen deze werkzaamheden met de chauffeurspas zal uitoefenen. Een chauffeurspas is immers gedurende een langere periode geldig en niet valt uit te sluiten dat [appellante] op enig moment ook ander taxivervoer zou kunnen gaan verrichten. Ook in het betoog dat [appellante] door haar ziekte alleen de door haar voorgestane functie kan uitoefenen, ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen. [appellante] heeft dit betoog niet onderbouwd met bewijsstukken.
2.4.2. De minister heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat, gelet op de in het Justitieel Documentatieregister geregistreerde zaken, in dit geval sprake is van strafbare feiten die, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellante] reeds voor het besluit van 22 juni 2006 is veroordeeld voor de in overweging 2.3 genoemde strafbare feiten, waarbij niet alleen een werkstraf is opgelegd, maar ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf van twee maanden. Voor het besluit van 21 december 2006 was deze veroordeling inmiddels onherroepelijk. Het gaat hierbij bij uitstek om zaken die naar hun aard niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur.
2.4.3. In de door [appellante] genoemde omstandigheden, met name de omstandigheid dat de weigering van de VOG onevenredige gevolgen heeft voor haar, omdat zij anders afhankelijk is van een bijstandsuitkering, heeft de rechtbank evenmin grond hoeven vinden voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gevolg van het niet verkrijgen van een VOG, namelijk het niet kunnen uitoefenen van het werk als taxichauffeur, besloten ligt in het Besluit, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever hier welbewust voor heeft gekozen. Voorts beperkt de Circulaire de strafbare feiten die aan de aanvrager van een VOG worden tegengeworpen, tot die welke zich vijf jaar voorafgaande aan de toetsing van de aanvraag hebben voorgedaan. [appellante] heeft door het plegen van de strafbare feiten gedurende die periode het risico genomen dat zij haar beroepsuitoefening als taxichauffeur niet zou kunnen voortzetten.
2.4.4. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
350-581.