Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8831

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708196/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een houten schutting op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708196/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/418 van de rechtbank Maastricht van 15 oktober 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een houten schutting op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 december 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies van de welstands- en monumentencommissie (hierna: de welstandscommissie) van 28 september 2006 niet zorgvuldig tot stand is gekomen, zodat het college dat niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen. [appellant] voert daartoe aan dat de welstandscommissie het uiterlijk van de erfafscheiding niet in verband met de omgeving daarvan kan hebben beoordeeld, nu die omgeving niet geheel of onjuist op de bouwtekening is weergegeven. 2.1.1. Het betoog faalt. In het welstandsadvies is vermeld dat de omgeving van de erfafscheiding bij de toetsing aan redelijke eisen van welstand is betrokken. Voorts is de erfafscheiding op de bouwtekening bij de bouwaanvraag ingetekend en is een situatieschets van de omgeving opgenomen. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank onder die omstandigheden terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de welstandscommissie zich geen juiste voorstelling van de omgeving heeft kunnen vormen. Dat, naar [appellant] stelt, de erfafscheiding in werkelijkheid hoger is dan 2,60 m, omdat die volgens de bouwtekening even hoog is als een daarop weergeven volière, maakt dat niet anders. De welstandscommissie diende zich op de bouwtekening bij de aanvraag te baseren, als zij heeft gedaan. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde ook anderszins terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet aan zijn oordeel over de welstand van de erfafscheiding ten grondslag mocht leggen. 2.2. Voorts heeft [appellant] verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van de bij hem in de bezwaarschriftprocedure opgekomen kosten. Reeds omdat hij dat verzoek niet bij het college heeft gedaan en het college dan ook niet op zodanig verzoek heeft besloten, biedt de wet echter geen grondslag voor toekenning van de verzochte vergoeding. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek moet worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Huijben lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008 17-313-560.