Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8837

Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805491/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde zaken van Noord-Brabant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V. (hierna: Top Moerdijk Beheer) gelegen aan de Middenweg 3 te Moerdijk een zestal lasten onder dwangsom opgelegd.


Uitspraak

200805491/1. Datum uitspraak: 15 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V., gevestigd te Moerdijk, verzoeker, en het college van gedeputeerde zaken van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde zaken van Noord-Brabant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V. (hierna: Top Moerdijk Beheer) gelegen aan de Middenweg 3 te Moerdijk een zestal lasten onder dwangsom opgelegd. Tegen dit besluit heeft Top Moerdijk Beheer bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2008, heeft Top Moerdijk Beheer de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2008, waar Top Moerdijk Beheer, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Meijs, S. de Groot en R.F.C. Hilgers, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Remondis Argentia B.V, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam en [gemachtigde], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 3 juli 2001 is aan Top Moerdijk Beheer een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting bestemd voor het opslaan, overslaan en bewerken van (gevaarlijke) afvalstoffen en overige materialen aan de Middenweg 3 te Moerdijk. Bij besluit van 18 oktober 2002 is deze vergunning ambtshalve gewijzigd. Het college heeft op 20 en 21 februari 2008 en op 31 maart 2008 controles uitgevoerd en, voor zover hier van belang, een overtreding van de vergunningvoorschriften 6.6.18, 5.3.1 en 5.1.8 geconstateerd. Voorts is geconstateerd dat de inrichting in strijd met de artikelen 8.1 en 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer in werking is. 2.2. Top Moerdijk Beheer betoogt dat het college niet bevoegd was tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen, omdat de vergunningvoorschriften 6.6.18, 5.3.1 en 5.1.8 en de artikelen 8.1 en 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet worden overtreden. 2.2.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 6.6.18 is het verboden materialen op het terrein van de inrichting te verbranden, te storten, te begraven of op enigerlei andere wijze in de bodem te brengen. Ingevolge vergunningvoorschrift 5.3.1, voor zover hier van belang, dient voor de vloeistofdichte voorzieningen een geldige PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening aanwezig te zijn. Ingevolge vergunningvoorschrift 5.1.8 dient het onderhoud van bedrijfsriolering ten minste te geschieden overeenkomstig NPR 3218. Ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen of in werking te hebben. Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. 2.2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat de riolering binnen de inrichting niet functioneert, doordat de straatkolken tot de bovenrand zijn gevuld met afvalwater en vaste afvalstoffen (slib). Daarnaast treedt volgens het college het afvalwater over de opstaande randen van de opslagvakken en tussen de naden van de keerwandelementen en verzamelt het zich op nagenoeg alle rijpaden en inspectiepaden van TOP I en II, waarin ook de rioolputten zijn gelegen. Dit heeft zijns inziens tot gevolg dat vermenging plaatsvindt van de verschillende afvalwaterstromen. Dit afvalwater wordt volgens het college uitgereden op TOP III. Voorts wordt het afvalwater dat afkomstig is van binnen de inrichting zijns inziens opgeslagen op plaatsen die zijn bedoeld voor opslag van afvalstoffen van buiten de inrichting. Verder is tijdens controles op 28 en 31 maart 2008 geconstateerd dat afvalwater afkomstig van de inrichting afvloeide naar terreinen van omliggende inrichtingen. Tot slot zijn de vloeren en bedrijfsriolering niet goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44, aldus het college. 2.2.3. Op grond van de stukken, waaronder het overgelegde fotomateriaal en het verhandelde ter zitting, is het naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aannemelijk dat de voorschriften 6.6.18, 5.3.1 en 5.1.8 en het bepaalde in de artikelen 8.1 en 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden overtreden, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden. 2.3. Top Moerdijk Beheer betoogt dat bijzondere omstandigheden noopten om van handhavend optreden af te zien. Daartoe is aangevoerd dat het college ten tijde van het besluit op de hoogte was van het voornemen om alle activiteiten op de terreinen TOP I en II voor eind oktober 2008 te beëindigen. Bij brief van 16 juli 2008 heeft Top Moerdijk Beheer verzocht de vergunning van 3 juli 2001 en de wijziging van 18 oktober 2002 in te trekken voor zover het ziet op de activiteiten op de terreinen TOP I en TOP II. 2.3.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.2. De voorzitter is voorshands van oordeel dat niet kan worden gesteld dat op grond van het verzoek om gedeeltelijke intrekking van de vigerende vergunning en de mededeling dat alle activiteiten op voormelde terreinen uiterlijk eind oktober 2008 zullen worden beëindigd, dusdanig bijzondere omstandigheden zijn die het college ertoe noopten van het opleggen van lasten onder dwangsom af te zien. Vooropgesteld dient te worden dat de vigerende vergunning in stand blijft totdat op het intrekkingsverzoek is beslist. Voorts acht de voorzitter het van belang dat niet duidelijk is wat de gevolgen van de intrekking zijn voor het terrein TOP III, het milieu en de omgeving van de inrichting. Het vorenstaande vormt dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van het college had behoren af te zien van de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. 2.4. Top Moerdijk Beheer stelt dat de termijnen waarbinnen de overtreding moeten worden beëindigd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd (hierna: de begunstigingstermijn) te kort zijn. 2.4.1. Een begunstigingstermijn moet toereikend zijn om een overtreding te kunnen opheffen. Uit de gedingstukken noch verhandelde ter zitting is gebleken dat het voor Top Moerdijk Beheer niet mogelijk is de geconstateerde overtredingen te beëindigen. In hetgeen Top Moerdijk Beheer betoogt, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de desbetreffende begunstigingstermijnen heeft kunnen stellen. 2.5. Top Moerdijk Beheer betoogt dat de hoogte van de dwangsommen niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. 2.5.1. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor haar geldende regels. Om dit doel te bereiken heeft het college de hoogte van de bedragen afgestemd op de kosten die gemoeid zijn met het ongedaan maken van de overtreding. In hetgeen Top Moerdijk Beheer daartegen aanvoert, ziet de voorzitter geen aanleiding om aan de juistheid van de gehanteerde uitgangspunten en van de toepassing daarvan te twijfelen. Haar betoog leidt niet tot het oordeel dat de vastgestelde bedragen niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang of de beoogde werking van de dwangsomoplegging staan. 2.6. Wat betreft de last genoemd onder 2, waarin Top Moerdijk Beheer wordt opgedragen overtreding van voorschrift 5.3.1 te beëindigen en beëindigd te houden door de vloeren en riolering op TOP I en II te voorzien van een geldige verklaring overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44 ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, omdat de omvangrijke kosten die gepaard gaan met het inspecteren en aanbrengen van een nieuwe vloer onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee gediende milieuhygiënische belangen. Daarbij neemt de voorzitter tevens in aanmerking dat de gestelde begunstigingstermijn afloopt na de door Top Moerdijk Beheer beoogde termijn waarbinnen de activiteiten op de terreinen van TOP I en II zullen zijn beëindigd. 2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 3 juli 2008, kenmerk 1427969, voor zover het de last onder dwangsom met betrekking tot de overtreding van vergunningvoorschrift 5.3.1 te beëindigen en behouden betreft tot zes weken na de bekendmaking van de besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II. wijst het verzoek voor het overige af; III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat provincie Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Top Moerdijk Beheer B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Drouen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008 375-489.