
Jurisprudentie
BE8841
Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803613/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803613/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 3 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan de gemeente Hellevoetsluis (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een milieustraat voor onder meer de op- en overslag van verschillende afvalfracties van huishoudens, gelegen aan de Rijksstraatweg 252a te Hellevoetsluis, voor een periode van 10 jaar. Dit besluit is op
10 april 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200803613/2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Hellevoetsluis,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan de gemeente Hellevoetsluis (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een milieustraat voor onder meer de op- en overslag van verschillende afvalfracties van huishoudens, gelegen aan de Rijksstraatweg 252a te Hellevoetsluis, voor een periode van 10 jaar. Dit besluit is op
10 april 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen, handelend onder de naam Buurtcomité Rijksstraatweg, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juli 2008, waar [verzoeker] en anderen, in persoon en vertegenwoordigd door [verzoeker], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. J. Schrijnemaekers-Spätjens, werkzaam bij de DCMR milieudienst Rijnmond, ir. K. Kampman, H. Bakkeren en G. Put, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door
F. van Wijk, werkzaam bij de gemeente Hellevoetsluis.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] en anderen betogen dat ten onrechte een revisievergunning is verleend in plaats van een oprichtingsvergunning. Zij voeren hiertoe onder andere aan dat in het akoestisch rapport dat behoort bij de vergunningaanvraag getoetst wordt aan de vigerende vergunning.
2.2.1. Omdat de onderliggende vergunning is geëxpireerd voordat op de aanvraag voor een revisievergunning was beslist, heeft het college de aanvraag als een aanvraag om een oprichtingsvergunning beschouwd. Blijkens het bestreden besluit is een oprichtingsvergunning verleend.
Weliswaar is in het akoestisch rapport mede aandacht geschonken aan de grenswaarden van de vigerende vergunning, maar niet aannemelijk is geworden dat het college, in weerwil van het feit dat een oprichtingsvergunning is verleend, van de aanwezigheid van bestaande rechten is uitgegaan.
2.3. Voor zover [verzoeker] en anderen aanvoeren dat de inrichting op een andere locatie gevestigd zou moeten worden, overweegt de voorzitter dat het college is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde inrichting vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol.
2.4. [verzoeker] en anderen voeren aan dat het maximum aantal toegestane vrachtwagens dat per dag de inrichting aandoet wordt overschreden.
Dit betoog heeft geen betrekking op het bestreden besluit maar op de naleving daarvan en kan daarom in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
2.5. [verzoeker] en anderen betogen dat het gebruik van een hijskraan om afval fijn te stampen ten onrechte niet is betrokken bij het bestreden besluit. Het college stelt zich op het standpunt dat het gebruik van een hijskraan niet is aangevraagd en niet is vergund.
De voorzitter is niet gebleken dat het gebruik van bedoelde hijskraan wel is aangevraagd. Er was derhalve geen aanleiding het gebruik hiervan bij het nemen van het bestreden besluit te betrekken.
2.6. [verzoeker] en anderen vrezen geluidhinder. Zij stellen dat het uitgangspunt van het college dat het lossen van afval enkele minuten duurt, onjuist is. Volgens hen duurt het lossen van afval vele minuten tot een half uur.
Namens het college is ter zitting toegelicht dat het lossen van afval op zich zelf steeds maar enkele minuten duurt, maar dat dit lossen over een langere periode herhaaldelijk plaatsvindt.
De voorzitter is niet gebleken dat het college de geluidbelasting ten gevolge van het lossen heeft onderschat.
2.7. [verzoeker] en anderen betogen dat het college in voorschrift 6.1.3 van de vergunning voor vrachtwagens bij de inrit ten onrechte hogere piekgeluidgrenswaarden heeft vastgesteld dan voor andere geluidbronnen. Bovendien worden deze piekgeluidgrenswaarden volgens [verzoeker] en anderen in de praktijk overschreden.
2.7.1. Volgens voorschrift 6.1.3 van de vergunning mag ter plaatse van de imissiepunten die zijn aangegeven in de in het voorschrift vermelde tabel, in afwijking van het gestelde in het voorschrift 6.1.2 van de vergunning, het maximale geluidniveau van de inrichting tijdens het aankomen en vertrekken van een vrachtwagen niet meer bedragen dan
74 dB(A) op 1,5 meter hoogte ter plaatse van de Rijksstraatweg [nr.], en
73 dB(A) op 1,5 meter hoogte ter plaatse van de Rijksstraatweg [nr.].
2.7.2. Het college heeft voor de beoordeling van geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. In paragraaf 3.2 van de Handreiking wordt aanbevolen dat de maximale geluidniveaus (Lamax) voor de dagperiode (7.00 uur - 19.00 uur) niet hoger mogen zijn dan 70 dB(A) voor de dagperiode. Volgens de Handreiking kan voor uitzonderlijke bedrijfssituaties de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode ten hoogste 5 dB hoger worden gesteld.
De beslissing van het college om voor de twee bedoelde woningen tijdens het aankomen en vertrekken van een vrachtwagen piekgeluidgrenswaarden van 74 onderscheidenlijk 73 dB(A) toe te staan, berust op de volgende afweging. De richtwaarde van 70 dB(A) wordt op slechts twee woningen overschreden en de overschrijding in de representatieve bedrijfssituatie blijft beperkt tot acht keer circa 1 dB en acht keer 2 tot 4 dB. Geluidschermen zullen alleen effect hebben op de begane grond ter plaatse van de zijgevels van de woningen. Daarnaast passeren er dagelijks vele vrachtwagens op de Rijksstraatweg die de inrichting niet aandoen. Deze vrachtwagens veroorzaken op de gevels van de woningen vergelijkbare piekniveaus.
2.7.3. De voorzitter is van oordeel dat het college gelet hierop in redelijkheid voorschrift 6.1.3 aan de vergunning heeft kunnen verbinden. Voorts is niet gebleken dat de vergunning op dit punt niet naleefbaar is.
2.8. [verzoeker] en anderen vrezen trillinghinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Zij voeren aan dat ten onrechte is nagelaten bij de woning gelegen aan de Rijksstraatweg [nr.] de trillingbelasting te meten alvorens het bestreden besluit te nemen. Voorts zijn volgens hen de normen die zijn gesteld onjuist.
2.8.1. Het college heeft voor de beoordeling van trillinghinder paragraaf 6.3.4 van de Handreiking als uitgangspunt gehanteerd en in de vergunningvoorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.3 de in de Handreiking voor gebiedstype 2 voor de dagperiode aanbevolen grenswaarden neergelegd. Het college acht niet aannemelijk dat de belasting op de woning gelegen aan de Rijksstraatweg [nr.] groter zal zijn dan op de omliggende woningen, gelegen aan de Rijksstraatweg [nr.]. Zekerheidshalve heeft het college in voorschrift 6.2.7 van de vergunning een onderzoeksplicht voorgeschreven.
Het college betoogt voorts dat aan de normen kan worden voldaan. Nadat de metingen zijn verricht, zijn de rijroutes van de inrichting geasfalteerd, aldus het college.
2.8.2. Volgens voorschrift 6.2.1 van de vergunning mag de maximale trillingsterkte Vmax veroorzaakt door de tot de inrichting behorende toestellen en installaties en door de tot de inrichting behorende verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, waarvoor de vergunning is aangevraagd, in de verblijfsruimten van de woningen gelegen aan de Rijksstraatweg [nrs.] en Stoofweg [nr.] de richtwaarde van 0,15 niet overschrijden.
Volgens voorschrift 6.2.2 van de vergunning geldt voorschrift 6.2.1 niet indien de trillingsterkte over de beoordelingsperiode Vper in de verblijfsruimte van de hiervoor genoemde woningen de grenswaarde 0,07 niet overschrijdt.
Volgens voorschrift 6.2.3 van de vergunning mag bij toepassing van voorschrift 6.2.2 de maximale trillingsterkte Vmax in de verblijfsruimten van de hiervoor genoemde woningen de grenswaarde 2,5 niet overschrijden.
2.8.3. Niet in geschil is dat het gekozen gebiedstype 2 overeenkomt met de aard van de omgeving van de inrichting, te weten woningen in landelijk gebied met veel agrarische activiteiten. De inrichting is blijkens het bestreden besluit van maandag tot en met vrijdag van 7.30 tot 17.00 uur en op zaterdag van 8.00 tot 14.00 uur in werking.
2.8.4. Volgens het bij de aanvraag behorende trillingrapport van 30 maart 2007 is voldaan aan de grenswaarde voor de maximale trillingsterkte 2,5 Vmax en de grenswaarde voor de trillingsterkte over de beoordelingsperiode 0,07 Vper.
[verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is of dat aan deze grenswaarde niet zal worden voldaan.
2.9. [verzoeker] en anderen vrezen tevens trillinghinder door het aan- en afrijden van verkeer buiten de inrichting. Zij voeren hiertoe aan dat uit het trillingrapport blijkt dat de berekende waarde de grenswaarde van
0,07 Vper ruim overschrijdt.
2.9.1. In de vergunningvoorschriften 6.2.9 tot en met 6.2.11 zijn ter beperking van de trillinghinder ten gevolge van inrichtingsgebonden vrachtwagenbewegingen op de Rijksstraatweg dezelfde grenswaarden neergelegd als in de vergunningvoorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.3.
2.9.2. Volgens het bij de aanvraag behorende trillingrapport bedraagt de trillinghinder op de betrokken woningen ten gevolge van vrachtwagenbewegingen op de Rijksstraatweg 0,139 Vper. Volgens het college berust deze conclusie op een onjuist uitgangspunt, omdat in het trillingrapport van de bewegingen van alle zware vrachtwagens op de Rijksstraatweg is uitgegaan. Volgens het college betreft de in aanmerking te nemen hinder slechts de vrachtwagenbewegingen op de Rijksstraatweg die aan de inrichting zijn toe te rekenen. Uitgaande van acht vertrekkende vrachtwagens per dag bedraagt de trillinghinder ten gevolge van inrichtingsgebonden vrachtwagenbewegingen op de Rijksstraatweg
0,043 Vper, aldus het college, waarmee wordt voldaan aan de norm van 0,07 Vper.
2.9.3. Het betoog van het college komt de voorzitter niet onredelijk voor. Het college behoefde slechts acht te slaan op de trillingen die aan het verkeer van en naar de inrichting zijn toe te rekenen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de waarde 0,043 Vper bij acht vrachtwagens per dag onjuist is.
2.10. De voorzitter is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het niet zodanig waarschijnlijk is dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt dat er reeds daarom reden is om dat besluit te schorsen in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak. Ook overigens is niet gebleken van voldoende belang bij een voorlopige voorziening.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008
195-537.