
Jurisprudentie
BE8842
Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801481/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801481/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluiten van 22 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van 20 woningen en 8 appartementen, 22 vrijstaande woningen en 14 twee-onder-een-kapwoningen op de [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200801481/2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer
verzoeker
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 06/1793, 06/1817, 06/1969, 06/1966 en 06/1662 van de rechtbank Alkmaar van 17 januari 2008 in het geding tussen onder meer
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 22 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van 20 woningen en 8 appartementen, 22 vrijstaande woningen en 14 twee-onder-een-kapwoningen op de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 mei 2006, voor zover thans van belang, heeft het college de door verzoeker (hierna: [verzoeker]) tegen de besluiten inzake de 20 woningen, 8 appartementen en 22 vrijstaande woningen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het door hem tegen het besluit inzake de 14 twee-onder-een-kapwoningen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk.
Bij besluit van 8 februari 2007, voor zover thans van belang, heeft het college de door [verzoeker] tegen de besluiten van 22 november 2005 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, voor zover het op de bevoegdheid om krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen ziet en alsnog opnieuw zodanige vrijstelling verleend.
Bij uitspraak van 17 januari 2008, verzonden op 25 januari 2008, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] tegen het besluit van 8 februari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard, het tegen het besluit van 16 mei 2006 ingestelde beroep gegrond, dat besluit vernietigd, voor zover het college daarbij vrijstelling heeft verleend, zonder over een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten te beschikken.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2008. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur], en [derde belanghebbende] en anderen gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg de desbetreffende besluiten in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat een vergunninghouder op eigen risico van een vergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.2. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak, voor zover daartegen door hem hoger beroep is ingesteld, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunningen en vrijstellingen mochten worden verleend, als tenslotte is gebeurd. Gelet hierop, geeft de afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008
374.