
Jurisprudentie
BE8843
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801820/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801820/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij op het perceel [locatie sub 1] te [plaats]. Dit besluit is op 31 januari 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200801820/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Leiderdorp,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij op het perceel [locatie sub 1] te [plaats]. Dit besluit is op 31 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door A. Lohuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] voeren aan dat het college in strijd met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door in de openbare kennisgeving van het ontwerp van het besluit enkel te vermelden dat vergunning is gevraagd voor het in werking hebben van de inrichting. Volgens [appellanten] had in de kennisgeving vermeld moeten worden dat de inrichting wordt uitgebreid ten opzichte van de eerder vergunde situatie.
De enkele omstandigheid dat in de openbare kennisgeving van het ontwerp van het besluit niet is vermeld dat de inrichting wordt uitgebreid ten opzichte van de eerder vergunde situatie leidt niet tot het oordeel dat de kennisgeving niet voldoet aan artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze grond faalt.
2.2. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij. Zij wijzen er in dit verband op dat de vergunningaanvraag na 1 januari 2007 nog is aangevuld.
2.2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij blijft, indien een aanvraag om een vergunning is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige aanvraag in werking treedt, het vóór dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat op 12 oktober 2006 een aanvraag om een revisievergunning voor de inrichting bij het college is ingekomen. Dat deze aanvraag op 31 mei 2007 is aangevuld, brengt niet met zich dat niet langer van 12 oktober 2006 als de datum van indiening van de aanvraag kan worden uitgegaan. De aanvulling van 31 mei 2007 betreft niet een zodanige wijziging van de aanvraag dat niet meer gesproken kan worden van dezelfde aanvraag. Het college is dan ook terecht uitgegaan van 12 oktober 2006 als de datum van indiening van de aanvraag. Gelet op het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij heeft het college terecht geoordeeld dat deze wet niet van toepassing is. Deze grond faalt.
2.3. [appellanten] betwisten de juistheid van de door het college bij de toepassing van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) gehanteerde categorie-indeling. Volgens [appellanten] dient het pand [locatie sub 2] te worden aangemerkt als categorie III-object in plaats van categorie IV-object.
2.3.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet stankemissie, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder voor stank gevoelig object categorie III verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 2, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder voor stank gevoelig object categorie IV verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
2.3.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college het pand [locatie sub 2] terecht als categorie IV-object aangemerkt. De inrichting is gelegen in het buitengebied van Oude IJsselstreek. Dat, zoals [appellanten] stellen, in een straal van 500 meter van de inrichting meerdere burgerwoningen zijn gelegen, leidt, gelet op de afstand en ligging van deze woningen tot het pand [locatie sub 2], niet tot het oordeel dat ter plaatse van dat pand sprake is van woonbebouwing die aan het buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Ook de door hen gestelde omstandigheid dat het bij dit pand om een dubbele woning gaat, leidt niet tot dit oordeel. Deze grond faalt.
2.4. [appellanten] voeren aan dat onvoldoende vaststaat dat de afstand tussen de dierenverblijven van de inrichting en het dichtstbijzijnde zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij ten minste 250 meter bedraagt.
2.4.1. Ingevolge artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
2.4.2. Niet in geschil is dat het gebied "Noorderbroek" het dichtst bij de inrichting gelegen zeer kwetsbaar gebied is. [appellanten] zijn van mening dat het college de afstand tussen de dierenverblijven van de inrichting en dit gebied ter plaatse had moeten meten en niet had mogen volstaan met een berekening van deze afstand. Het college stelt zich op het standpunt dat de berekening van de afstand is uitgevoerd met een daarvoor geschikt en gangbaar softwareprogramma. Uit die berekening volgt volgens het college genoegzaam dat de afstand na de bij het bestreden besluit vergunde uitbreiding van de inrichting 252 meter bedraagt.
2.4.3. Mede gezien de ter zitting door het college gegeven toelichting op de uitgevoerde berekening acht de Afdeling aannemelijk dat de afstand tussen de dierenverblijven van de inrichting en het gebied "Noorderbroek" ten minste 250 meter bedraagt. Deze grond faalt.
2.5. [appellanten] betogen dat de in de vergunningvoorschriften opgenomen geluidgrenswaarden ontoereikend zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder. Volgens hen had het college bij het vaststellen van de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aansluiting moeten zoeken bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Voorts zijn te hoge waarden voor het maximale geluidniveau vastgesteld, aldus [appellanten].
2.5.1. Blijkens het bestreden besluit heeft het college bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een landelijke omgeving zijn richtwaarden aanbevolen van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor bestaande inrichtingen beveelt de Handreiking aan om bij herziening van vergunningen de richtwaarden voor woonomgevingen opnieuw te toetsen. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan volgens de Handreiking in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.
Voor maximale geluidniveaus bevat paragraaf 3.2 van de Handreiking de aanbeveling deze te bepalen op 10 dB(A) boven de voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgestelde grenswaarden, doch op niet meer dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De Handreiking biedt de mogelijkheid om in gevallen waarin niet aan deze grenswaarden kan worden voldaan in een onvermijdbare situatie waarin technische noch organisatorische maatregelen soelaas bieden om het maximale geluidniveau te beperken, de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode en de grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode met 5 dB(A) te overschrijden. Deze uitzonderlijke bedrijfssituaties dienen in de vergunning te worden aangegeven.
2.5.2. Blijkens een in opdracht van de gemeente Oude IJsselstreek opgesteld akoestisch rapport van 31 augustus 2007 is het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van omliggende woningen in alle perioden lager dan de in de Handreiking aanbevolen richtwaarden voor een landelijke omgeving.
2.5.3. Vaststaat dat de omgeving van de inrichting moet worden aangemerkt als een landelijke omgeving als bedoeld in de Handreiking. De daarvoor in de Handreiking aanbevolen richtwaarden heeft het college, ongeacht het referentieniveau van het omgevingsgeluid, in redelijkheid toereikend kunnen achten ter bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder. Voor zover de in de vergunningvoorschriften gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie niet hoger zijn dan deze richtwaarden heeft het college zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat voor onaanvaardbare geluidhinder niet behoeft te worden gevreesd.
Dit is anders voor zover het college overschrijdingen van deze richtwaarden met 1 tot 5 dB(A) heeft toegestaan. De Handreiking biedt daartoe de mogelijkheid op grond van een bestuurlijke afweging. Bij die bestuurlijke afweging spelen geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol, maar dient ook acht te worden geslagen op het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Blijkens het akoestisch rapport van 31 augustus 2007 leveren de toegestane overschrijdingen van de richtwaarden overschrijdingen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid op van 7 tot 13 dB(A). Het college heeft bij de bestuurlijke afweging op grond van de Handreiking rekening gehouden met de geluidbestrijdingskosten, maar heeft het referentieniveau van het omgevingsgeluid onvoldoende bij die afweging betrokken. Het college had nader moeten motiveren waarom voornoemde overschrijdingen van de richtwaarden, ondanks het lagere referentieniveau van het omgevingsgeluid, aanvaardbaar kunnen worden geacht. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. De grond slaagt in zoverre.
2.5.4. De in de vergunningvoorschriften voor maximale geluidniveaus vastgestelde grenswaarden zijn, met één uitzondering, niet hoger dan de in de Handreiking genoemde waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het college heeft de vastgestelde grenswaarden in zoverre in redelijkheid toereikend kunnen achten ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder. Ter plaatse van één omliggende woning is in verband met de nachtelijke afvoer van vleeskuikens gedurende maximaal 28 keer per jaar een maximaal geluidniveau van 61 dB(A) toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiertoe in redelijkheid kunnen beslissen. Aannemelijk is dat deze afvoer noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de inrichting en dat geluidreducerende maatregelen in zoverre redelijkerwijs niet mogelijk zijn. De grond faalt in zoverre.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek van 22 januari 2008;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oude IJsselstreek aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de gemeente Oude IJsselstreek aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
462.