Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8844

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801787/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 27 februari 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200801787/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Achtkarspelen, en het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 27 februari 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Door [appellanten] en het college zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar [appellanten], van wie [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. E.J. Postma, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W. Kloppenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift louter een herhaling van de over de ontwerpbesluiten ingediende zienswijzen behelst, zonder dat wordt ingegaan op de reactie daarop in het bestreden besluit. 2.1.1. Anders dan vergunninghoudster meent, leidt de omstandigheid dat in een beroepschrift wordt volstaan met een herhaling van de zienswijzen niet tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. In deze zaak is overigens geen sprake van een loutere herhaling van de zienswijzen in het beroepschrift. 2.2. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij. 2.2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij blijft, indien een aanvraag om een vergunning is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige aanvraag in werking treedt, het vóór dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden. 2.2.2. De Afdeling stelt vast dat in deze zaak op 17 oktober 2006 een aanvraag om een revisievergunning voor de inrichting bij het college is ingekomen. Op 24 januari 2007 heeft het college een ontwerpbesluit vastgesteld strekkende tot verlening van de gevraagde vergunning. Naar aanleiding van de daarover ingediende zienswijzen is de aanvraag bij brief van 24 mei 2007 door vergunninghoudster aangepast. Deze aanpassing heeft onder meer betrekking op het laten vervallen van de voor omwonenden dichtst bijgelegen kuikenstal (stal 1a), een gewijzigde dierbezetting in de overige stallen en het laten vervallen van de mestvergassingsinstallatie. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het niet om zodanige wijzigingen dat niet meer gesproken kan worden van dezelfde aanvraag. Daarnaast heeft vergunninghoudster niet beoogd de aanvraag van 17 oktober 2006 in te trekken of een geheel nieuwe aanvraag in te dienen. Dat naar aanleiding van de brief van 24 mei 2007 een nieuw ontwerpbesluit is vastgesteld en ter inzage is gelegd, leidt, anders dan [appellanten] menen, niet tot het oordeel dat sprake is van een nieuwe aanvraag. Het college is dan ook terecht uitgegaan van 17 oktober 2006 als de datum van indiening van de aanvraag. Gelet op het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij is het college er op goede gronden van uitgegaan dat deze wet niet van toepassing is. Dat niet binnen zes maanden op de aanvraag is beslist, brengt verder, anders dan [appellanten] veronderstellen, niet met zich dat de aanvraag afgewezen diende te worden of dat - in afwijking van artikel 14, eerste lid - getoetst diende te worden aan de Wet geurhinder en veehouderij. Deze grond faalt. 2.3. [appellanten] voeren aan dat het college bij de beoordeling van de stankhinder is uitgegaan van een onjuist aantal mestvarkeneenheden. 2.3.1. Het college heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten stankhinder de richtlijn "Veehouderij en stankhinder" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de richtlijn) gehanteerd voor zover het de omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden en de minimaal aan te houden afstanden betreft. Bij de bepaling van de omgevingscategorieën heeft het college de brochure "Veehouderij en Hinderwet" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gehanteerd. Bij de beoordeling van de cumulatieve stankhinder heeft het college het rapport "Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij" (Publicatiereeks Lucht 46) als uitgangspunt genomen. 2.3.2. In bijlage 1 bij de richtlijn zijn voor vleeskuikens onder categorie E5 omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden opgenomen. Voor een Groen Label stal bedraagt het aantal vleeskuikens per mestvarkeneenheid 200. Voor andere stallen is dit aantal 100. 2.3.3. Vaststaat dat stal 1b van de inrichting niet kan worden aangemerkt als Groen Label stal. Uitgaande van de in bijlage 1 bij de richtlijn opgenomen omrekeningsfactor komen de in deze stal voorziene 18.000 vleeskuikens overeen met 180 mestvarkeneenheden. Omdat in deze stal een stoffiltersysteem wordt toegepast, waarmee volgens het college een stankreductie van 65% wordt behaald, is het college echter uitgegaan van 63 in plaats van 180 mestvarkeneenheden. De Afdeling stelt vast dat de richtlijn niet de mogelijkheid biedt om een correctie op de voor vleeskuikens opgenomen omrekeningsfactoren toe te passen vanwege de toepassing van een stankreducerende maatregel. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in zoverre is afgeweken van de richtlijn. Dat bij de verlening van een eerdere vergunning voor de inrichting zou zijn uitgegaan van dezelfde correctie, brengt - anders dan het college kennelijk meent - niet met zich dat deze thans kan worden toegepast. 2.3.4. Ten aanzien van de stallen 2 en 3, waarin in totaal 122.000 vleeskuikens zijn voorzien, is het college uitgegaan van de in de richtlijn genoemde omrekeningsfactor voor Groen Label stallen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het in deze stallen toegepaste stalsysteem in de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij als emissiearm is aangemerkt. Gebleken is evenwel dat het betrokken stalsysteem geen Groen Label keurmerk heeft, zodat van een Groen Label stalsysteem als bedoeld in de richtlijn geen sprake is. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat het stalsysteem in de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij onder categorie E 5.5 is opgenomen met zich brengt dat het stalsysteem in het kader van de toepassing van de richtlijn als Groen Label stalsysteem kan worden behandeld. Gelet hierop is het college wat de stallen 2 en 3 betreft zonder toereikende motivering uitgegaan van 610 in plaats van 1220 mestvarkeneenheden. 2.3.5. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit, wat de beoordeling van stankhinder betreft, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Deze grond slaagt. 2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. 2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen van 27 februari 2008; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1089,38 (zegge: duizendnegenentachtig euro en achtendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Achtkarspelen aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; IV. gelast dat de gemeente Achtkarspelen aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Grinsven voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008 462.