Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8850

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707875/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Menaldumadeel (hierna: de raad) bij besluit van 1 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan).


Uitspraak

200707875/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats] en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Menaldumadeel (hierna: de raad) bij besluit van 1 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna tezamen: [appellant A]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant A] en de raad hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2008, waar geen van de partijen is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. [appellant A] stelt in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" en de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van de percelen aan de [locatie] kadastraal bekend gemeente […], sectie E, nummers […], […], […] en […] (hierna: het plandeel), omdat op dit plandeel de aanduiding "kassen toegestaan" ontbreekt. Daartoe voert [appellant A] aan dat deze aanduiding bij de gewijzigde vaststelling van het plan ten onrechte van de plankaart is verwijderd. [appellant A] stelt dat zij door het ontbreken van de aanduiding ernstig worden benadeeld, met name vanwege waardevermindering van de gronden. Het college is er bovendien ten onrechte van uitgegaan dat de in het geding zijnde percelen zouden zijn verkocht. Er bestaat volgens [appellant A] nog steeds de intentie om tot nieuwbouw van kassen over te gaan. 2.3. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Zowel de raad als het college hebben bij de vaststelling respectievelijk goedkeuring van het plan de feitelijke situatie op de percelen van [appellant A] als uitgangspunt genomen. Vast staat dat in de loop van 2005 de voorheen op die percelen aanwezige kassen zijn gedemonteerd en dat sindsdien geen nieuwe kassen meer zijn gebouwd. Blijkens het bestreden besluit wordt ter plaatse geen volwaardige beroepsmatige kassenteelt meer uitgeoefend. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt zodanige concrete plannen te hebben voor beroepsmatige kassenteelt binnen de planperiode dat de raad daar rekening mee diende te houden. Uit het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de Commissie gemeentelijke plannen van de provincie Fryslân van 19 juli 2007 blijkt verder niet dat een gehele dan wel gedeeltelijke verkoop van de percelen van doorslaggevende betekenis is geweest in de besluitvorming. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant A] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan in dit geval doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. 2.4. Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om het plandeel te bestemmen overeenkomstig de feitelijke situatie en niet te voorzien van de aanduiding "kassen toegestaan". 2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Boermans lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008 429-583.