
Jurisprudentie
BE8855
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708439/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708439/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college) [wederpartij] gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van een terreinafscheiding in het weiland achter de woningen [locaties] onmiddellijk stil te leggen.
Uitspraak
200708439/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3846 van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Huizen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college) [wederpartij] gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van een terreinafscheiding in het weiland achter de woningen [locaties] onmiddellijk stil te leggen.
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2007, verzonden op 6 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juni 2006 vernietigd en het besluit van 1 november 2005 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.H. van Zundert, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [directeur] van [wederpartij], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening van de gemeente Huizen (hierna: de bouwverordening), zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd zonder bouwvergunning.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, nu voor de in geding zijnde terreinafscheiding een bouwvergunning is vereist, het college bevoegd was te gelasten de zonder bouwvergunning plaatsvindende bouwwerkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van die terreinafscheiding stil te leggen.
2.2.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 200708440/1 heeft de Afdeling overwogen dat het plaatsen van de terreinafscheiding niet als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kan worden aangemerkt. Hiervoor is een bouwvergunning vereist. Niet in geschil is dat voor de terreinafscheiding geen bouwvergunning is verleend. Gelet hierop was het college bevoegd met toepassing van artikel 100, derde lid, van de Woningwet (oud), gelezen in samenhang met artikel 11.1, aanhef en onder a, van de bouwverordening, [wederpartij] te gelasten de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van die terreinafscheiding stil te leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Gelet hierop slaagt het betoog.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep zelf afdoen in het licht van de tegen het besluit van 14 juni 2006 in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze na hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
2.4. Het betoog van [wederpartij] dat het college zich bij het nemen van het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn veiligheidsbelang, faalt. Gelet op de aard en strekking van de gegeven last bestaat slechts ruimte voor een beperkte belangenafweging. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van de terreinafscheiding gelet op het veiligheidsbelang van [wederpartij] zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten.
2.5. De stillegging op grond van artikel 100, derde lid, van de Woningwet (oud) is gericht op onmiddellijke beëindiging van de bouwwerkzaamheden om verdere strijd met wettelijke voorschriften te voorkomen in afwachting van een beslissing over andere handhavingsmaatregelen. Vaststaat dat de terreinafscheiding ten tijde van de oplegging van de last tot stillegging van de bouwwerkzaamheden nog niet voltooid was. Gelet op het vorenstaande valt niet in te zien waarom het college van gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot stillegging had moeten afzien om reden dat de terreinafscheiding grotendeels gerealiseerd was.
2.6. Het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep is ongegrond.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2007 in zaak nr. 06/3846;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
392.