
Jurisprudentie
BE8858
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708523/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708523/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom onder meer gelast het gebruik van de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor de opslag van tegels en het gebruik van de bedrijfsloods op het perceel voor de opslag van kunststofgranulaat te beëindigen en beëindigd te houden.
Uitspraak
200708523/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4701 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom onder meer gelast het gebruik van de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor de opslag van tegels en het gebruik van de bedrijfsloods op het perceel voor de opslag van kunststofgranulaat te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 oktober 2007, verzonden op 30 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en het college, vertegenwoordigd door F. Lenaers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat een op het perceel aanwezige schuur wordt gebruikt voor de opslag van tegels ten behoeve van een op een naastgelegen perceel wonende tegelzetter. Verder wordt een op het perceel aanwezige bedrijfsloods gebruikt voor de opslag van kunststofgranulaat ten behoeve van het op het perceel [locatie a] te [plaats] gevestigde [bedrijf van appellant]
2.2. Niet in geschil is dat het in het geding zijnde gebruik in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied '98" (hierna: het bestemmingsplan), zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Daartoe voert hij aan dat het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling zou kunnen verlenen van het bestemmingsplan.
2.4.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
2.4.2. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar gold, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, de regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO" van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college van GS), gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Noord-Brabant van 24 mei 2006. Volgens het in deze regeling opgenomen hoofdstuk V "Categorie Buitengebied", aanhef en onder g, mag voor gronden in het buitengebied in afwijking van de bestemming en/of bijbehorende voorschriften, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling worden verleend voor het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van statische opslagactiviteiten als nevenfunctie op een bouwblok van een bestaand agrarisch bedrijf mits voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.3 van de beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling" (hierna: de beleidsnota), die op 20 juli 2004 door het college van GS is vastgesteld.
2.4.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich in zijn besluit op bezwaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO voor de opslag van tegels en kunststofgranulaat op het perceel niet mogelijk is, omdat de opslag van tegels en kunststofgranulaat in strijd met het bepaalde in paragraaf 3.3 van de beleidsnota ten dienste staat van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven. De rechtbank is voorts terecht tot de conclusie gekomen dat gelet op het voorgaande in het midden kan blijven of de opslag van tegels en kunststofgranulaat kan worden aangemerkt als "statische opslag" als bedoeld in paragraaf 3.3 van de beleidsnota. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.
2.5. Voor zover [appellant] wijst op de "Beleidsnotitie voor bebouwingsconcentraties Reusel-De Mierden" van de gemeente Reusel-De Mierden van juni 2007, zij opgemerkt dat deze notitie dateert van na het nemen van het besluit op bezwaar en derhalve in deze procedure buiten beschouwing dient te blijven.
2.6. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat het college gedurende zekere tijd niet handhavend is opgetreden niet kan leiden tot het oordeel dat het college het recht op handhaving heeft verwerkt.
2.7. In de door [appellant] gestelde omstandigheden heeft de rechtbank tenslotte terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
494.