
Jurisprudentie
BE8870
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800412/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800412/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft de burgemeester van Katwijk (hierna: de burgemeester) geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting in de kelder van de panden aan de [locaties] te [plaats].
Uitspraak
200800412/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/7364 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 november 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Katwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft de burgemeester van Katwijk (hierna: de burgemeester) geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting in de kelder van de panden aan de [locaties] te [plaats].
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op 5 december 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2008.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende], gevestigd te Haarlem, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Deze heeft nadien nog nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2008, waar [appellant] in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat - samengevat - de rechtbank, door het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij door de weigering schade heeft geleden en ten onrechte op een door hem bij de civiele rechter in te stellen vordering tot vergoeding van die schade vooruit is gelopen. In elk geval heeft zij hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld de gestelde schade aannemelijk te maken, aldus [appellant].
2.1.1. De rechtbank had - al dan niet ambtshalve - te onderzoeken of [appellant] belang had bij het door hem ingestelde beroep. Zij is met haar oordeel daarover niet ten onrechte vooruit gelopen op enige door [appellant] mogelijk bij de civiele rechter in te stellen vordering. Niet in geschil is dat de ruimten, ten behoeve van de exploitatie waarvan vergunning was aangevraagd, ten tijde van belang niet langer krachtens huur of anderszins ter beschikking van [appellant] stonden.
Belang van [appellant] bij het door hem ingestelde beroep kon door de rechtbank niettemin worden aangenomen, als hij tot op zekere hoogte aannemelijk had gemaakt dat hij ten gevolge van de weigering schade heeft geleden. De rechtbank heeft terecht [appellant] hierin niet geslaagd geacht en daartoe in aanmerking genomen dat het hem, ingevolge een daartoe strekkend beding in de met de verhuurder van de panden gesloten huurovereenkomst niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming was toegestaan de kelder tot dansgelegenheid te verbouwen en van zodanige toestemming niet is gebleken, zodat de kelder ook bij verlening van de gevraagde vergunning niet te exploiteren zou zijn geweest op de wijze die [appellant] voor ogen stond en waarvoor hij vergunning heeft verzocht. Het betoog faalt.
2.1.2. [appellant] kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden de gestelde schade aannemelijk te maken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [appellant], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de rechtbank is verschenen en zich daar evenmin heeft laten vertegenwoordigen. Ook dit betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
176-546.