
Jurisprudentie
BE8873
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801551/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801551/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2005 tot weigering van de door hem verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Uitspraak
200801551/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1117 van de rechtbank Roermond van 22 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2005 tot weigering van de door hem verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op 23 januari 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Ograjensek, advocaat te Echt, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suikerbuijk, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.1.1. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63). Volgens de Circulaire wordt de afgifte van de VOG geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Indien sprake is van zedendelicten, zoals bedoeld in artikel 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht wordt langer dan twintig jaar teruggekeken.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering kunnen vormen voor de afgifte van de VOG is in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald, welk profiel is onderverdeeld in risico's voor acht onderdelen.
Onderdeel 8 - personen - van dit algemeen screeningsprofiel luidt, voor zover thans van belang: "Bij het gebied personen komt men (tijdelijk) vanuit een functie met personen of kwetsbare groeperingen in de samenleving in aanraking. De aspecten 'het belast zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen in het algemeen', en specifiek 'de zorg voor minderjarigen en/of de zorg voor personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren', en 'het hebben van een één op één relatie (verschil in macht) waarbij er sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid' vallen onder dit gebied. (…) Bij de uitoefening van deze functies bestaat het gevaar van machtsmisbruik. Doel van dit gebied is om de (meest) kwetsbaren in de samenleving te beschermen."
In bijlage A bij de Circulaire is voorts een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd. Volgens het screeningsprofiel voor de taxichauffeur, is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen, soms minderjarigen of personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een tijdelijke afhankelijkheid. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. Het betoog van [appellant] dat in strijd met artikel 8:77, eerste lid, onder f, van de Algemene wet bestuursrecht is nagelaten een rechtsmiddelenclausule op te nemen in de uitspraak en hij hierdoor in zijn belangen is geschaad, faalt. Nu het hogerberoepschrift tijdig is ingediend, valt niet in te zien hoe [appellant] in zijn belangen is geschaad.
2.3. De minister heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering van de VOG ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie is vermeld dat [appellant] in 2004 onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van verschillende zedendelicten. Onder verwijzing naar de Circulaire heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat deze strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zullen staan.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister in het besluit van 7 augustus 2007 summier, maar voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan het specifieke screeningsprofiel van taxichauffeur is toegepast op [appellant]. Hij is geen taxichauffeur, maar buschauffeur bij Vaassen Tours. Hoewel de functies raakvlakken hebben, zijn de functies volgens [appellant] inhoudelijk niet identiek en om die reden kan niet automatisch het screeningsprofiel taxichauffeur van toepassing worden verklaard op zijn situatie.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister, gelet op de aard van de functie buschauffeur waarvoor [appellant] de aanvraag heeft ingediend, het screeningsprofiel taxichauffeur in het onderhavige geval analoog heeft kunnen toepassen. Ter zitting heeft de minister er op gewezen dat de werkgever van [appellant] op het aanvraagformulier heeft aangekruist dat dient te worden getoetst aan het profiel taxichauffeur. Vervolgens is het profiel taxichauffeur analoog toegepast op de aanvraag om een VOG voor de functie buschauffeur, aldus de minister. Gelet op de door de minister gestelde overeenkomsten tussen de functie van taxichauffeur en de functie van buschauffeur, valt niet in te zien, waarom de minister het screeningsprofiel van taxichauffeur, in acht nemende de specifieke kenmerken van de functie van buschauffeur, niet heeft kunnen toepassen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat weliswaar een aantal risico's bij de functie van buschauffeur minder aanwezig zal zijn, maar een buschauffeur is, zoals de minister ook heeft overwogen, evenals een taxichauffeur verantwoordelijk voor het welzijn van personen. De één op één relatie zal minder evident aanwezig zijn dan bij de functie van taxichauffeur, maar dat neemt niet weg dat de één op één relatie wel aanwezig kan zijn, en in die situatie sprake kan zijn van een tijdelijke afhankelijkheidssituatie.
2.5. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de VOG gelet op het risico van de samenleving en de overige omstandigheden diende te worden geweigerd. De feiten waarvoor [appellant] in het verleden is veroordeeld, werden begaan in de directe familiesfeer en hadden geen betrekking op onbekende derden, zoals buspassagiers. Bovendien hebben de strafbare feiten plaatsgevonden in een periode tot uiterlijk 1999. Hij heeft aangetoond dat hij gedurende een periode van acht jaar geen vergelijkbare strafbare feiten heeft begaan en volgens [appellant] is de kans op recidive nihil. Er is een werkstraf opgelegd, hetgeen volgens [appellant] getuigt van een milde straf. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij door de weigering van de VOG opnieuw wordt gestraft en buitensporig wordt beperkt in de mogelijkheden van het vinden van een nieuwe baan. [appellant] stelt dat door de verstrekking van een VOG in 2002, bij hem de gerechtvaardigde verwachting is ontstaan dat hij ondanks de strafrechtelijke procedure zou kunnen blijven rekenen op de afgifte van een VOG.
2.5.1. De omstandigheid dat strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van [appellant] als buschauffeur, is niet van doorslaggevend belang. Het gaat er om of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat daarvan in dit geval sprake is, nu [appellant] onherroepelijk veroordeeld is voor het plegen van zedendelicten, waarbij hem niet alleen een werkstraf maar ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden is opgelegd, hetgeen niet als een lichte straf kan worden aangemerkt. Het gaat hierbij bij uitstek om zaken die naar hun aard een risico opleveren bij de uitoefening van de functie van buschauffeur. Dat de strafbare feiten zich hebben voorgedaan in de familiesfeer, doet hier niet aan af.
Evenmin doet daaraan af dat de strafbare feiten in een periode tot 1999 hebben plaatsgevonden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, zoals in de Toelichting bij paragraaf 3.1 van de Circulaire wordt vermeld, zedendelinquenten een bedreiging vormen voor de maatschappij en zorgen voor veel maatschappelijke onrust. Bij zedendelicten wordt dan ook gedurende een langere periode dan bij andere delicten teruggekeken.
Het betoog van [appellant] dat hij door de weigering van de VOG nogmaals wordt gestraft, slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2007 in zaak nr. 200701874/1) is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en houdt deze, anders dan het vonnis van de strafrechter, niet het opleggen van een sanctie in. Van dubbele bestraffing is derhalve geen sprake.
In de door [appellant] genoemde omstandigheden, met name de omstandigheid dat de weigering van de VOG onevenredige gevolgen voor hem heeft, aangezien hij wordt belemmerd in het vinden van een baan, heeft de rechtbank evenmin grond hoeven vinden voor een ander oordeel. [appellant] heeft door het plegen van de strafbare feiten het risico genomen dat hij zijn beroepsuitoefening als buschauffeur niet zou kunnen voortzetten.
Tot slot heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de afgifte van een VOG in 2002 door de burgemeester, bij de beoordeling van het thans gedane verzoek geen betekenis toekomt. De bevoegdheid tot de afgifte van de VOG ligt thans immers bij de minister en iedere aanvraag om een VOG wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
2.6. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
350-581.