
Jurisprudentie
BE8888
Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/191 WAO + 07/820 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/191 WAO + 07/820 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juistheid vaststelling aanwezigheid duurzaam benutbare mogelijkheden? Beperkingen onderschat?
Uitspraak
07/191 WAO
07/820 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 november 2006, 06/344 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H. Yurdusen, juridisch adviseur te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 1 februari 2007, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
2. Appellante ontving sedert 7 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3. Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 29 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 januari 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat zij zich kan verenigen met de medische grondslag van besluit 1, maar dat de arbeidskundige grondslag van dit besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het Uwv de door het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) gegenereerde zogenaamde G-signaleringen van mogelijke overschrijdingen in de aan appellante geduide functies niet heeft toegelicht.
6. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2007 (hierna: besluit 2) het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard, daartoe verwijzende naar een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 18 december 2006 met een nadere toelichting op de door het CBBS gegenereerde signaleringen.
7. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft erkend dat haar psychische beperkingen dermate groot zijn, dat zij niet beschikt over duurzame mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Zij heeft daartoe gewezen op de rapportages van de haar behandelende psychiater S. Gülsaçan en klinisch psycholoog
H. Onat.
8. De Raad overweegt het volgende.
8.1. Artikel 2, lid 5, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“5. Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of een op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten erkende instelling, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.”
8.2. Het Uwv heeft blijkens de rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts en de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst appellante op psychische gronden aanzienlijk beperkt geacht in haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, doch, toetsend aan de criteria voor het aannemen van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’, geen reden gezien om te concluderen dat appellante niet over benutbare mogelijkheden beschikt. De Raad is van oordeel dat de rechtbank deze beoordeling door het Uwv terecht heeft onderschreven. De Raad stelt vast dat appellante niet is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, niet bedlegerig is, noch lichamelijk niet zelfredzaam is.
8.3. De beoordeling spitst zich dan toe op de vraag of appellante voldoet aan het criterium onder d, namelijk of zij zowel in haar zelfverzorging als in haar directe samenlevingsverband en in haar sociale contacten niet of dermate minimaal functioneert dat zij psychisch niet zelfredzaam is. De Raad leidt uit de rapportages van 4 augustus 2005 en 14 januari 2006 van een verzekeringsarts respectievelijk een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv af dat appellante normaal functioneert in de zelfverzorging en, zij het met beperkingen, in haar gezin functioneert. Uit de rapportages van Gülsaçan en Onat blijkt niet dat dit anders is, terwijl uit het door appellante in eerste aanleg overgelegde rapport van psychiater L. Timmerman van 12 mei 2006 blijkt, dat deze van mening is dat appellante op het gebied van zelfverzorging adequaat functioneert. Appellante voldoet derhalve ook niet aan het criterium onder d. Het Uwv heeft mitsdien terecht geconcludeerd dat appellante over duurzame mogelijkheden beschikt.
8.4. Voor zover appellante heeft willen betogen dat, zo zij geacht moet worden over duurzame benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid te beschikken, haar beperkingen anderszins zijn onderschat is de Raad van oordeel dat deze grief niet kan slagen, reeds nu uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht en uit de medische informatie die zij heeft overgelegd niet blijkt op welke aspecten zij verdergaand beperkt zou zijn dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
8.5. Het hoger beroep kan niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
8.6. Met besluit 2 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van appellante. Hieruit vloeit voort dat de Raad besluit 2, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure dient te betrekken.
8.7. Met besluit 2 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Hiermee heeft het Uwv beoogd de door de rechtbank vastgestelde arbeidskundige gebreken van besluit 1 te herstellen. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om te oordelen dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante. Met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman van 18 december 2006 acht de Raad de geschiktheid van deze functies voldoende toegelicht. Het beroep tegen besluit 2 slaagt niet.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
OA