
Jurisprudentie
BE8936
Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4739 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4739 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. UWV dient nieuw besluit op bezwaar te nemen. Medische grondsag is niet voorzien van een adequate onderbouwing en berust op verouderde medische gegevens.
Uitspraak
06/4739 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 juli 2006, 05/139 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Heek, medewerker van SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Krijnen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In mei 1996 is appellant als gevolg van psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als machinesteller. Met ingang van 27 mei 1997 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft op 14 maart 2005 een verzekerings-geneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat het verlies van verdiencapaciteit van appellant minder dan 15% bedraagt, gelet op het inkomen dat hij zou kunnen verdienen met de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Bij besluit van 30 maart 2005 is de WAO-uitkering van appellant per 23 mei 2005 ingetrokken.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 30 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend. Op basis van dossierstudie kwam de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker tot de conclusie dat er geen medische argumenten waren om van het primaire medische oordeel af te wijken. De bezwaararbeidsdeskundige onderschreef de conclusie van de primaire arbeidskundige dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 28 juli 2005 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het besluit van 28 juli 2005 heeft appellant beroep ingesteld.
3.2. Bij besluit van 27 december 2005 heeft het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar (hierna: bestreden besluit) genomen. Onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaararbeidskundige van 5 december 2005 constateert het Uwv daarin dat de functies die aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 mei 2005 ten grondslag hebben gelegen niet langer kunnen worden gehandhaafd. De bezwaararbeids-deskundige heeft opnieuw functies geselecteerd. Op basis van het inkomen dat appellant daarmee zou kunnen verdienen wordt zijn verlies van verdiencapaciteit berekend op ruim 19%. Het bestreden besluit houdt in dat de WAO-uitkering vanaf 23 mei 2005 ongewijzigd wordt voortgezet en vanaf 9 februari 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
5.1. De in maart 2005 door de arbeidsdeskundige aan appellant voorgehouden functies zijn door het Uwv niet gehandhaafd, zodat een nieuw arbeidskundig onderzoek en een nieuw besluit op bezwaar noodzakelijk werden. De schatting aan de hand van de functies die, hangende het beroep, in december 2005 werden geduid kon in verband met inachtneming van een uitlooptermijn eerst per 9 februari 2006 door het Uwv worden geëffectueerd.
5.2. Appellant heeft aangegeven dat zijn medische toestand na maart 2005 is verslechterd. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant een brief ingezonden van zijn behandelend psychotherapeut J.J.M. Hovens van 24 november 2006, waarin deze aangeeft dat tussen mei 2005 en februari 2006 sprake was van een toename van de klachten van appellant in die zin dat de dysthyme stoornis is gesuperponeerd met een depressieve stoornis.
5.3. De Raad stelt vast dat bijna een jaar is verstreken tussen het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek en 9 februari 2006, de datum thans in geding. In het kader van de bezwarenprocedure is appellant niet gezien door een bezwaarverzekeringsarts, omdat is volstaan met een dossieronderzoek. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 5.2 is vermeld, berust het bestreden besluit op verouderde medische gegevens. Derhalve ontbeert het bestreden besluit een adequate medische onderbouwing en dient het wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (awb) te worden vernietigd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
5.4. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.1. Ten aanzien van het verzoek van appellant tot vergoeding van de wettelijke rente overweegt de Raad het volgende.
6.2. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het Uwv opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellant. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over de wettelijke rente uit te spreken, omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal gaan luiden. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om de wettelijke rente te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- in hoger beroep, in totaal € 644,-.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op
9 juli 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ