Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9032

Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/207 WAO + 06/239 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dubbel hoger beroep. Herziening WAO-uitkering. Ernst en omvang medische beperkingen onderschat? Is terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert?


Uitspraak

06/207 WAO 06/239 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 december 2005, 05/699 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: betrokkene en het Uwv. Datum uitspraak: 15 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens betrokkene heeft mr. A.J. Crombag, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Betrokkene en het Uwv hebben een verweerschrift ingediend. De hoger beroepen zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad van 4 juli 2008. Partijen zijn daar niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit op bezwaar van 1 maart 2005 heeft het Uwv de beslissing gehandhaafd om de aan betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende uitkering, die voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, te herzien en - op basis van een theoretische schatting - met ingang van 7 december 2004 nader vast te stellen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het onder 1. vermelde besluit op bezwaar gegrond verklaard en is dit besluit wegens een ondeugdelijke motivering vernietigd. Daarbij is het Uwv de opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en zijn aanvullende beslissingen genomen inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht en diens proceskosten. Door de rechtbank is overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de medische arbeidsbeperkingen van betrokkene door het Uwv zijn onderschat. De vernietiging van het besluit op bezwaar is louter gebaseerd op de overweging dat - sterk verkort weergegeven - het Uwv heeft verzuimd bij elke door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) gesignaleerde mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene separaat aan te geven waarom de betreffende functiebelasting de functionele mogelijkheden van betrokkene niet overschrijdt. 3.1. Betrokkene heeft zich niet met de aangevallen uitspraak verenigd en heeft hoger beroep doen instellen. Daartoe is aangevoerd dat het Uwv de ernst en omvang van de medische beperkingen van betrokkene op de datum in geding, 7 december 2004, wel degelijk heeft onderschat. 3.2. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld op de grond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Wat betrokkene ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft doen aanvoeren vormt een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het besluit op bezwaar. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft betrokkene in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van betrokkene op de datum in geding. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. 4.2. Ten aanzien van het hoger beroep dat is ingesteld door het Uwv overweegt de Raad enkel dat het door het Uwv aangevochten oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met de vigerende rechtspraak van de Raad. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 12 oktober 2006, 06/99 WAO en 06/1110 WAO (LJN: AY9971). 4.3. Het onder 4.1. en 4.2. overwogene leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen van betrokkene en het Uwv falen. De Raad ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar alsnog in stand te laten, aangezien het Uwv ook in hoger beroep de vereiste nadere toelichting en onderbouwing van de geschiktheid van de functies niet heeft verstrekt. De aangevallen uitspraak zal daarom in zijn geheel worden bevestigd. 5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in het hoger beroep van het Uwv tot een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008. (get.) G. van der Wiel. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. OA