Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9045

Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-08-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08-2724
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Deels onjuiste grondslag voor last tot verwijdering diverse objecten; deel daarvan is geen bouwwerk abi artikel 40 Woningwet; geen belang bij verwijdering overige objecten: verzoek toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 2724 uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2008 in de zaak van: [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], en [naam verzoeker 3] en [naam verzoeker 4], wonende te [woonplaats verzoekers], verzoekers, gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit gedateerd 20 februari 2007 (lees: 2008) heeft verweerder verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] en ook [naam zoon verzoekers 1 en 2] aangezegd op het aan hen toegewezen perceel op het parkeerterrein aan het Henk van Turnhoutpad slechts één woonwagen en één berging te plaatsen en uiterlijk 3 april 2008 alle andere voorwerpen die op het aan hen toegewezen terrein en op het omliggende terrein staan, te verwijderen en verwijderd te houden. Indien dit niet gebeurt dan zal verweerder na het verstrijken van de termijn bestuursdwang toepassen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 maart 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 maart 2008 hebben zij tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 17 maart 2008 heeft verweerder bericht niet tot handhaving over te gaan voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Bij brief van 20 maart 2008 is een verklaring van 17 maart 2008 van de huisarts van verzoeker [naam verzoeker 2] ingezonden. Bij brief van 8 april 2008 is een schrijven aan verweerder van dezelfde datum toegezonden. Bij brieven van 22 respectievelijke 23 mei 2008 hebben verzoeker respectievelijk verweerder nadere stukken toegezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 mei 2008, alwaar verzoekers [naam verzoeker 1], [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun voornoemde gemachtigde mr. Raaijmakers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.L. Bos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Bij (persoonlijke) gedoogbeschikking van 18 oktober 2005, aan verzoekers ter hand gesteld op 27 februari 2006, is het verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] toegestaan met één woonwagen en één berging, uitsluitend ten behoeve van wonen, op het parkeerterrein aan het Henk van Turnhoutpad te Haarlem te staan op een maximale oppervlakte van 12,5 bij 20 meter. 2.3 Tegen dit besluit is door [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] op 7 april 2006 bezwaar gemaakt, waarop nog niet is beslist. 2.4 De gemeentelijke toezichthouder heeft een aantal malen geconstateerd dat de maximale oppervlakte voor het gebruik werd overschreden en tevens dat er op het parkeerterrein diverse andere objecten aanwezig zijn waarvoor geen (bouw)vergunning is verleend. 2.5 Op 23 april 2007 heeft verweerder bericht gegeven van het voornemen tot het uitvoeren van bestuursdwang voor wat betreft de verschillende objecten. Daarop zijn zienswijzen ingediend, heeft een briefwisseling plaatsgevonden en hebben partijen overleg gepleegd over de bereidheid van verzoekers om de voorwerpen te verwijderen. Daarbij is ook gesproken over de wens van verzoekers een erfafscheiding te realiseren. Dit overleg heeft niet resultaat geleid. Het voorstel van verweerder een beukenhaag rondom de toegewezen 250 m² aan te leggen hebben verzoekers bij brief van 29 december 2006 niet toereikend geacht, omdat deze voorziening naar verzoekers mening niet voldoet als geluidsisolatie. Daarop heeft verweerder dit voorstel ingetrokken. 2.6 Bij het thans bestreden besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] en hun zoon [naam zoon verzoekers 1 en 2] aangeschreven om een aantal objecten buiten het aan hen toegewezen terrein te verwijderen en verwijderd te houden In het besluit is aangegeven dat het gaat om de volgende objecten: een Opel oud model vrachtwagentje, caravans, een container met opschrift “Jongens”, een trailer naast de container met daarop autobanden, diverse kermistoestellen en een woonwagen (wit met groen geschilderde kozijnen). Op tot het besluit behorende foto-bijlagen A, B en C zijn de objecten met een kruis aangegeven. Op tot het besluit behorende foto-bijlagen 1 t/m 9 is de begrenzing van het aan verzoekers toegewezen terrein van 250 m² aangegeven door middel van het aanwijzen van met naam en nummer genoemde bomen. 2.7 Verweerder heeft voorts in het besluit aangegeven dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en daarbij gewezen op het bestemmingsplan “Noord-Schalkwijkerweg” uit 1985/1986, waarin aan het parkeerterrein de bestemming “Verkeersdoeleinden, parkeren” is gegeven. Het belang van verzoekers bij een grotere (woon)oppervlakte en de mogelijkheid tot stalling en onderhoud van de kermistoestellen heeft verweerder van minder gewicht geacht dan het algemene belang van handhaving en het belang bij een intensiever gebruik van het parkeerterrein in verband met de realisatie - begin 2008 - van sportterrein “Nol Houtkamp”. 2.8 Verzoekers hebben gewezen op de bijzondere omstandigheden van het geval en daarbij met name gewezen op de voorgeschiedenis, de lange gedoogstatus en de gezondheidstoestand van verzoeker [naam verzoeker 2]. Zij hebben daarbij onder meer aangevoerd dat zij in 1978 met vergunning op een zelfstandige standplaats voor een woonwagen met kermisattributen aan de Oorkondelaan te Haarlem stonden, waarvandaan zij noodgedwongen zijn vertrokken en in 1979 zijn neergestreken op parkeerterrein aan het Henk van Turnhoutpad. Zij hebben in 1987 een gedoogbeschikking voor verblijf op dit parkeerterrein gekregen “tot het moment waarop definitieve standplaats voor kermisexploitanten gestalte heeft gekregen”. Een definitieve standplaats is er niet gekomen en ligt ook niet in het verschiet. Er is gesproken over mogelijke andere oplossingen, maar die bleken verzoekers niet geschikt; vertrek naar een gewone (burger)woning hebben zij afgewezen in verband met de gezondheidstoestand van [naam verzoeker 2]. Verzoekers hebben aangegeven wel tot verwijdering van de objecten te willen overgaan, maar alleen als daarvoor een goede afscheiding ten opzichte van de parkeerplaats - beter dan een beukenhaag of een (open) hek - in de plaats komt. 2.9 Verzoekers [naam verzoeker 3] en [naam verzoeker 4] hebben aangevoerd dat met hun belangen ten onrechte geen rekening is gehouden. Zij zijn enkele jaren geleden bij verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] in een van de caravans ingetrokken omdat ze geen woning hadden, en zijn er sindsdien gebleven; inmiddels staan ze op de wachtlijst voor een bejaardenwoning. 2.10 De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 2.11 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuurdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.12 Verweerder heeft aan het handhavingsbesluit ten grondslag gelegd dat verzoekers de objecten zonder bouwvergunning hebben geplaatst en dat daardoor sprake is van een overtreding van artikel 40 Woningwet. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het gaat om vergunningplichtige bouwwerken, omdat de objecten langere tijd aanwezig zijn met het doel om ter plaatse te functioneren. 2.13 Onder bouwwerk wordt volgens de jurisprudentie verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van de bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Eveneens volgens de jurisprudentie is bij de bepaling of een object een bouwwerk is het spraakgebruik richtinggevend. 2.14 Van een deel van de in het thans aangevochten besluit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangenomen dat het vergunningplichtige bouwwerken betreft zoals hiervoor omschreven. Dit geldt in elk geval voor de Opel oud model vrachtwagentje, en voorts voor de op de foto-bijlage B aangegeven caravan (niet zijnde een stacaravan), de door verzoeker [naam verzoeker 1] ter zitting op de foto-bijlagen aangewezen spellenwagen en suikerspinwagen, en de draaimolen, zoals te zien op foto-bijlage C. Van deze objecten kan niet worden gezegd dat zij afzonderlijk of met elkaar een constructie vormen, die met of in de grond zijn verbonden of als zodanig daarin of daarop steun vinden. Bovendien zou te zeer van het spraakgebruik worden afgeweken als een vrachtwagen, kleine kermisattributen en een kleine caravan worden aangemerkt als bouwwerk. Dat wordt niet anders indien deze objecten langere tijd blijven staan en door verzoekers kennelijk worden gebruikt als afscheiding ten opzichte van de parkeerplaats. 2.15 Ten aanzien van de onder 2.14 aangegeven objecten is derhalve geen sprake van een overtreding van het verbod van artikel 40 Woningwet. Verweerder is daarom niet bevoegd wegens overtreding van die bepaling handhavend op te treden. In zoverre is te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Een andere grondslag, bijvoorbeeld het verbod tot gebruik in strijd met het bestemmingsplan, heeft verweerder vooralsnog niet in de besluitvorming gehanteerd. In de bezwarenprocedure kan verweerder hierover een standpunt innemen. Daarbij kan verweerder tevens rekening houden met hetgeen ter zitting is naar voren gebracht omtrent de plaats van de berging, die zich kennelijk deels binnen en deels buiten het als standplaats aangewezen gebied bevindt. De voorzieningenrechter heeft daarover geen volledige duidelijkheid verkregen. In de bezwarenprocedure kunnen tevens aan de orde komen de bezwaren die verzoekers [naam verzoeker 3] en [naam verzoeker 4] tegen het handhavingsbesluit hebben aangevoerd. Niet uitgesloten is dat na heroverweging van het onderhavige, primaire besluit verweerder alsnog komt tot een besluit met een voldoende grondslag om verzoekers te kunnen gelasten alle in het bestreden besluit genoemde objecten te verwijderen en verwijderd te houden. 2.16 Op basis van het besluit gedateerd 20 februari 2007 heeft verweerder niet de bevoegdheid de verwijdering te gelasten van alle in dat besluit genoemde objecten. Het verzoek om schorsing van dit besluit komt in zoverre voor toewijzing in aanmerking. De vraag rijst of de schorsing van het besluit beperkt dient te blijven tot de toepassing van bestuursdwang met betrekking tot de objecten die niet als bouwwerk kunnen worden aangemerkt. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Verweerder heeft aangegeven dat de objecten waarvan zij verwijdering heeft gelast dienen te verdwijnen om een aanvang te kunnen maken met de realisatie van het sportterrein “Nol Houtkamp”. De voorzieningenrechter neemt aan dat verweerder eerst dan onbelemmerd met de werkzaamheden ten behoeve van de herinrichting van het parkeerterrein kan aanvangen, indien alle objecten waarvan zij verwijdering heeft gelast, zijn weggehaald. Het belang van verweerder bij verwijdering van alvast een deel van de aangeduide objecten is dan ook gering. Voor de objecten die niet als bouwwerk kunnen worden aangemerkt, zal eerst nog een grondslag voor toepassing van bestuursdwang in de te nemen beslissing op bezwaar moeten worden aangedragen. Aan het belang van verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] bij schorsing van het bestuursdwangbesluit ook waar het gaat om de objecten waarvan op voorhand niet gezegd kan worden dat het geen bouwwerken zijn, komt een groter gewicht toe. 2.17 Uit het voorgaande volgt dat er aanleiding bestaat het verzoek toe te wijzen en het besluit te schorsen tot zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar. 2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het besluit gedateerd 20 februari 2007 tot zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar; 3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van totaal € 644,- te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier van de rechtbank; 3.4 gelast de gemeente Haarlem het door verzoekers betaalde griffierecht van € 145,- aan hen te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 9 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.