
Jurisprudentie
BE9082
Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03148
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03148
Statusgepubliceerd
Indicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging; motiveringsklachten ten aanzien van het gevaar (81 RO).
Conclusie anoniem
08/03148
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 22 augustus 2008
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
Officier van Justitie te Amsterdam
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend. Het middel stelt aan de orde of de rechtbank had mogen aannemen dat aan het gevaarscriterium is voldaan.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Op 26 maart 2008 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
1.2. De rechtbank heeft op 22 april 2008 betrokkene en haar raadsvrouwe, de (waarnemend) behandelend arts en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De rechtbank achtte voldoende aannemelijk dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens, te weten een waanstoornis, gevaar veroorzaakt, met name gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen en/of maatschappelijk te gronde zal gaan. Dit gevaar kan niet worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis.
1.3. Namens betrokkene is - tijdig(1) - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Voor een voorlopige machtiging is onder meer vereist dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens, die de betrokkene gevaar doet veroorzaken (art. 2 lid 2 Wet Bopz). Daarbij kan ook sprake zijn van gevaar voor de betrokkene zelf, zoals het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen of het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat (art. 1 lid 1 Wet Bopz). Het cassatiemiddel bestrijdt niet het oordeel dat in dit geval sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Blijkens de vaststelling van de rechtbank is sprake van een waanstoornis. Betrokkene, ten tijde van de bestreden beslissing een dame van 58 jaar oud, meent sinds enige tijd dat zij afstamt van de Romanov-familie en wenst zich in Rusland te vestigen.
2.2. In de geneeskundige verklaring is hetzelfde gevaar genoemd als in de beschikking. De rapporterend psychiater wijst er op dat betrokkene in Rusland geen middelen van bestaan heeft, geen huisvesting en geen ziektekostenverzekering heeft geregeld. Het gevaar is door hem nader omschreven als: "sociale teloorgang, ziekte en in het ergste geval overlijden" (blz. 3). Door en namens betrokkene is ter zitting bestreden dat de stoornis haar gevaar doet veroorzaken; zij zou bezig zijn met de voorbereiding van haar terugkeer naar Rusland.
2.3. De klacht in cassatie(2) houdt in dat het feit dat betrokkene niet permanent in Nederland wil blijven en naar Rusland wil afreizen, geen reden kan zijn om haar voor de duur van zes maanden de vrijheid te ontnemen, zelfs niet als zij geheel onvoorbereid naar Rusland zou willen gaan, welk laatste zij ter zitting overigens heeft betwist. Volgens het middel is niet ieder denkbeeldig gevaar dat zou kunnen voortvloeien uit de stoornis van de geestvermogens, relevant voor een zo klemmende beslissing. Als betrokkene wil gaan zwerven, is dat volgens de klacht op zich nog geen grond om een zodanig gevaar aanwezig te achten dat de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. Nu de rechtbank geen andere grond heeft genoemd, acht het middel de beslissing dat de stoornis betrokkene een gevaar doet veroorzaken dat relevant is voor de vrijheidsbeneming, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd(3).
2.4. Gevaar is: de kans op onheil. Bij de beoordeling hiervan moet zowel worden gelet op de grootte van de kans dat het onheil zich zal voordoen als op de ernst van de gevolgen indien het gevreesde onheil zich voordoet. Bij de beoordeling van gevaar in het kader van de beslissing over een voorlopige machtiging komt daarbij, dat het gevaar moet worden afgewogen tegen het belang van de persoonlijke vrijheid van de betrokkene: kan het aanwezig geachte gevaar de verzochte vrijheidsbeneming rechtvaardigen? Ook art. 5 EVRM veronderstelt een afweging van de proportionaliteit van de inbreuk op de persoonlijke vrijheid(4).
2.5. Het cassatierekest betoogt m.i. terecht dat, als betrokkene wil zwerven, die wens op zichzelf nog geen reden is om een zodanig klemmend gevaar aanwezig te achten dat vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. Er zijn in de geschiedenis zo vaak mensen geweest die voor een zwervend bestaan hebben gekozen en zich daarbij weten te handhaven(5). De enkele omstandigheid dat de betrokkene objectief bezien beter af zou zijn in een psychiatrisch ziekenhuis in Nederland dan met een zwervend bestaan, al dan niet in Rusland, (het zgn. bestwil-criterium) is onvoldoende grond voor de verzochte vrijheidsbeneming(6). De vraag is evenwel, of de beslissing van de rechtbank uitsluitend op die grond berust.
2.6. De motivering van de rechtbank verwijst naar de geneeskundige verklaring en naar hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Een in zo algemene bewoordingen gestelde motivering voldoet naar vaste rechtspraak slechts aan de wettelijke motiveringseisen indien uit de inhoud van deze stukken zonder nadere redengeving begrijpelijk is wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan en waarop zij haar beslissing heeft gegrond. Waar het op aan komt, is of de uit de stukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat in de beschikking met een summiere motivering wordt volstaan. Voor de bepaling van de omvang van de motiveringsplicht is ook de inhoud van het in feitelijke aanleg aangevoerde verweer van belang.
2.7. De inhoud van de geneeskundige verklaring kwam onder 2.2 al aan de orde. Ter zitting heeft de (waarnemend) behandelend arts toegelicht dat betrokkene eerder onvoorbereid naar Rusland is afgereisd, waar zij enige tijd een zwervend bestaan heeft geleid en gedurende acht maanden opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. In oktober 2007 is zij teruggekeerd in Nederland. Door medewerkers van het Rehab-team is tijdelijk een slaapplaats voor haar geregeld. Zij leeft van een uitkering en is thans zonder vaste woon- of verblijfplaats(7). Volgens deze arts is er een grote kans dat betrokkene zichzelf zal verwaarlozen als zij geen onderdak meer heeft: betrokkene heeft geen steunsysteem en omdat zij geen ziektebesef heeft, is psychiatrische behandeling op vrijwillige basis niet van de grond gekomen. Volgens de arts is de kans groot dat zij opnieuw naar Rusland afreist en zich daar niet zal kunnen handhaven. Zij spreekt de Russische taal niet.
2.8. De casus onderscheidt zich van het in noot 5 bedoelde geval: daar ontbrak in feite iedere indicatie, voor welk onheil precies werd gevreesd. De casus onderscheidt zich ook van het in noot 6 bedoelde geval: daar ging het om een persoon met een al geruime tijd bestaande levenswijze die hij nog jaren zou kunnen voortzetten terwijl hij bovendien beschikte over enige vorm van (ambulante) ondersteuning. In dit geval is de rechtbank, in het voetspoor van de geneeskundige verklaring en de informatie van de (waarnemend) behandelend arts, blijkbaar van oordeel dat de zwerfdrang van betrokkene niet berust op een eigen keuze, maar wordt bepaald door de stoornis van de geestvermogens. Het onheil waarvoor de rechtbank vreest is blijkens deze verwijzing kennelijk dat betrokkene, die blijkens de stukken op dit moment redelijk verzorgd is, eenmaal zwervend niet in haar levensonderhoud kan voorzien, zichzelf ernstig zal verwaarlozen, een terugval zal ondergaan en daarbij serieus te nemen gezondheidsrisico's loopt. Niet kan worden volgehouden dat het slechts om een theoretische mogelijkheid gaat: de rechtbank, verwijzend naar de verklaring van de arts ter zitting, moet in haar beslissing de door de arts beschreven ervaring van betrokkenes eerdere zwerftocht in Rusland hebben verdisconteerd. Betrokkene heeft inderdaad ter zitting gesteld dat zij zich ditmaal voorbereidt op haar vertrek naar Rusland, maar het realiteitsgehalte daarvan is door de arts in twijfel getrokken en de rechtbank heeft zich impliciet daarbij aangesloten. Voor het overige gaat het hier om een waardering van de feiten door de rechtbank, waarvan de juistheid in cassatie niet kan worden getoetst. De slotsom is dat niet onbegrijpelijk is wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan en waarop zij haar beslissing heeft gegrond.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het beroepschrift is op 22 juli 2008 per fax ontvangen, twee dagen later gevolgd door het origineel.
2 Cassatierekest blz. 3 onderaan en blz. 4 bovenaan. Hetgeen daaraan voorafgaat dient slechts ter inleiding.
3 Het cassatierekest bevat aan het slot een voorbehoud tot aanvulling van het cassatiemiddel nadat het proces-verbaal van de zitting zal zijn ontvangen. Van dat voorbehoud is geen gebruik gemaakt.
4 Zie onder meer: EHRM 20 februari 2003 (Hutchison Reid/U.K.), BJ 2003, 34 m.nt. WD: the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement.
5 Vgl. HR 2 maart 2001, BJ 2001, 19 m.nt. red.
6 Vgl. Rb. Haarlem 13 mei 2003, BJ 2004, 1 met elf annotaties.
7 Volgens de brief van de behandelende psychiater d.d. 21 februari 2008 heeft betrokkene vanuit haar waanstoornis het idee naar St. Petersburg te moeten gaan en wil zij daarom niet meewerken aan het zoeken naar vaste woonruimte in Nederland.
Uitspraak
3 oktober 2008
Eerste Kamer
08/03148
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 26 maart 2008, onder overlegging van een op 21 maart 2008 ondertekende geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 5 Wet Bopz, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot opneming en het doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouwe, de (waarnemend) behandelend arts en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2008.