Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9089

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.001.624/01 (voorheen rolnummer 0700143)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof constateert dat [appellanten ] aldus volgens hun eigen stelling ter zake van de door hen aan de vennootschap betaalde rente slechts schade lijden tot een bedrag van € 8.367,00. Het hof constateert voorts dat dit bedrag een onderdeel vormt van het primair gevorderde bedrag van (in hoger beroep) € 15.265,22. [appellanten ] kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun betoog dat [geïntimeerden ] er bij hun sub 8.2 weergegeven berekening aan voorbijgaan dat [appellanten ] rente over hun schuld aan de vennootschap hebben moeten betalen. Met [geïntimeerden ] is het hof van oordeel dat uit deze berekening volgt, dat [appellanten ] gelet op het door hen ontvangen bedrag van € 48.340,49 aan depositorente - welk voordeel op grond van artikel 6:100 BW in redelijkheid bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking dient te worden genomen - geen schade hebben geleden, zoals primair door [appellanten ] is gevorderd. De primaire vordering van [appellanten ] zal dan ook worden afgewezen.


Uitspraak

Arrest d.d. 20 augustus 2008 Zaaknummer 107.001.624/01 (voorheen rolnummer 0700143) HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: 1. [appellant 1 ], wonende te [woonplaats], 2. [appellante 2 ], wonende te [woonplaats], appellanten, in eerste aanleg: eisers, hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten ], procureur: mr. W. Sleijfer, tegen 1. [geïntimeerde 1 ], wonende te [woonplaats], 2. [geïntimeerde 2 ], wonende te [woonplaats], 3. [naam 1 ] Groep B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats], geïntimeerden, in eerste aanleg: gedaagden, hierna te noemen: [geïntimeerden ], procureur: mr. J.B. Dijkema. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 29 november 2006 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 28 februari 2007 is door [appellanten ] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden ] tegen de zitting van 14 maart 2007. De conclusie van de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis luidt: het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 29 november 2006 gewezen tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden te vernietigen en opnieuw recht doende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Primair geïntimeerden te veroordelen aan appellanten te voldoen een bedrag van € 15.265,22 (zegge: vijftienduizendtweehonderdvijfenzestig euro en tweeëntwintig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, waarbij geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk zijn, in zie zin, dat wanneer de ene geïntimeerde betaalt, de anderen gekweten zullen zijn. Subsidiair en meer subsidiair geïntimeerden te veroordelen aan appellanten te voldoen een bedrag van € 14.388,08 (zegge: veertienduizenddriehonderdachtentachtig euro en acht cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, waarbij geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk zijn, in die zin, dat wanneer de ene geïntimeerde betaalt, de anderen gekweten zullen zijn. Primair, subsidiair en meer subsidiair geïntimeerden bij arrest uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van beide instanties. Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden ] verweer gevoerd met als conclusie: bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het door [appellanten] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, op 29 november 2006 tussen partijen gewezen onder zaak/rolnummer 74663/HA ZA 06-119, af te wijzen, en dit vonnis, zonodig onder verbetering of aanvulling van de rechtsgronden waarop het berust, te bekrachtigen onder veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure, in beide instanties. [appellanten ] hebben vervolgens een akte tevens overlegging productie genomen, waarna [geïntimeerden ] een antwoordakte hebben genomen. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellanten ] hebben vier grieven opgeworpen. De beoordeling Wijziging van eis 1. Het hof constateert dat de wijziging van eis bij memorie van grieven, (slechts) een vermindering van de (primaire) eis betreft. De primaire vordering strekt thans tot betaling door [geïntimeerden ] van een bedrag van € 15.265,22 in plaats van een bedrag van € 16.309,22. Het hof zal recht doen op basis van de verminderde eis. Met betrekking tot de feiten 2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 van genoemd vonnis van 29 november 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. De procedure in eerste aanleg 3. [appellanten ] vorderen vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van het door [geïntimeerden ] ten laste van [appellanten ] op 3 januari 1997 onder notaris [betrokkene 1 ] gelegde conservatoire derdenbeslag. 4. [appellanten ] hebben aangevoerd, dat zij voornemens waren om met de gelden - die door [geïntimeerden ] zijn beslagen - hun schuld aan de besloten vennootschap [naam 2 ] Schiermonnikoog B.V. (hierna: de vennootschap) te voldoen. Als gevolg van het gelegde beslag, zijn [appellanten ] financieel niet in staat geweest om deze schuld te voldoen, waardoor het niet mogelijk was om de vennootschap (die geen activiteiten meer ontplooide) te ontbinden. [appellanten ] vorderen primair vergoeding van de schade die zij als gevolg hiervan hebben geleden, volgens [appellanten ] bestaande uit de kosten van de accountant en de Kamer van Koophandel, alsmede belastingschade. 5. De rechtbank heeft de primaire vordering van [appellanten ] afgewezen, waartoe - kort samengevat - is overwogen, dat de schadeposten niet aannemelijk zijn gemaakt en dat de stellingen van [appellanten ] dermate vaag en inhoudelijk tegenstrijdig zijn, dat honorering van het algemene bewijsaanbod niet aan de orde is. 6. Subsidiair strekt de vordering van [appellanten ] tot het vergoeden van renteverlies, te weten het verschil tussen de wettelijke rente over het beslagen bedrag en de werkelijk ontvangen depositorente. 7. De rechtbank heeft ook de subsidiaire vordering van [appellanten ] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gefixeerde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente slechts aan de orde is bij niet (-tijdige) voldoening van een verbintenis tot betaling van een geldsom en dat het bestaan van een dergelijke verbintenis niet gebleken is. Tevens heeft de rechtbank nog opgemerkt dat niet gebleken is van financieel nadeel, waarover wettelijke rente verschuldigd zou kunnen zijn. Met betrekking tot de grieven 8. Grief I (subgrieven Ia tot en met Id) richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de primaire vordering van [appellanten ], alsmede tegen hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5 - kort samengevat - is weergegeven. 8.1. Het hof zal grief I wegens gebrek aan belang niet bespreken. Indien deze grief zou slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep te beoordelen of een ander door [geïntimeerden ] aangevoerd en door de rechtbank verworpen of niet behandeld verweer aan toewijzing van de primaire vordering van [appellanten ] in de weg staat. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Daartoe wordt het navolgende overwogen. 8.2. [geïntimeerden ] hebben aangevoerd dat uit de stellingen van [appellanten ] volgt, dat zij de gelden die zich onder de notaris bevonden en waarop door [geïntimeerden ] beslag was gelegd, zonder deze beslaglegging zouden hebben aangewend om hun schuld aan de vennootschap af te lossen. Doordat deze aflossing niet mogelijk was, gelet op het gelegde beslag, stellen [appellanten ] als schade te hebben geleden tot het primair gevorderde bedrag van in totaal € 16.309,22 (in hoger beroep verminderd tot een bedrag van € 15.265,22). Doordat [appellanten ] deze schuld niet hebben afgelost en het beslagen bedrag in depot is gebleven bij de notaris, hebben [appellanten ] een bedrag van € 48.340,49 aan depositorente ontvangen. Met dit bedrag is de beweerdelijk geleden schade van [appellanten ], zoals primair gevorderd, ruimschoots gecompenseerd, aldus [geïntimeerden ] 8.3. [appellanten ] hebben in eerste aanleg hiertegen aangevoerd, dat [geïntimeerden ] er bij hun berekening aan zijn voorbijgegaan, dat [appellanten ] rente over hun schuld aan de vennootschap hebben moeten betalen. 8.4. Hoewel [appellanten ] bij memorie van grieven hebben gesteld dat zij het beslagen bedrag zouden aanwenden voor hun eigen levensonderhoud, leidt het hof uit hetgeen [appellanten ] vervolgens hebben aangevoerd af, dat [appellanten ] zich nog steeds op het standpunt stellen dat zij voornemens waren om met deze gelden hun schuld aan de vennootschap af te lossen. [appellanten ] stellen immers: 2.14 [appellant 1 ] kon de vordering van de B.V. niet aflossen, althans veel later dan hij had gewild. Over de schuld heeft hij rente moeten betalen aan de B.V. Deze kosten had [appellant 1 ] niet hoeven maken, indien - zoals de bedoeling was - de vordering afgelost zou zijn middels de koopsom, die [appellant 1 ] had moeten ontvangen van [geïntimeerde 1 ] voor de levering van zijn toenmalige woning. Dit was zoals bekend niet mogelijk, daar [geïntimeerde 1 ] onrechtmatig beslag had gelegd onder de notaris op deze koopsom. (…) alsmede: 2.19. (…) Hij lijdt dus een schade van € 8.367,- die volledig is toe te schrijven aan het niet kunnen aflossen van de schuld doordat op de daarvoor aangewezen geldmiddelen onrechtmatig beslag was gelegd door [geïntimeerde 1 ]. 8.5. [appellanten ] hebben bij memorie van grieven voorts ter zake van de door [appellanten ] aan de vennootschap betaalde rente over hun schuld aan de vennootschap aangevoerd: 2.15. Als gevolg van het voldoen van de rente ontving de B.V. rente en vormde voor haar inkomen. In beginsel leidt de ontvangst van rente door de B.V. tot een even grote toename van het eigen vermogen. Als aandeelhouder zou de heer [appellant 1 ] de waarde van zijn aandelen in de B.V. met het bedrag van de door hem betaalde rente moeten zien stijgen, zodat [appellant 1 ] op dit punt geen schade zou lijden. Het tegendeel is echter waar, daar de Fiscus een deel voor zich opeist. Zie hierna. Kortom de waarde van de aandelen van [appellant 1 ] steeg niet gelijk met de rente die [appellant 1 ] aan de B.V. voldeed. (…) 2.17. (…)De toename van het eigen vermogen, en daarmee i.c. de waarde van de aandelen, is gelijk aan de rente-inkomsten minus de door de B.V. verschuldigde vennootschapsbelasting. Daarnaast is de heer [appellant 1 ] inkomstenbelasting verschuldigd over de winstreserves van de B.V. bij opheffing van de vennootschap. Deze posten moeten in mindering worden gebracht op de waardestijging van de aandelen, zodat per saldo de waardestijging lager is, dan de door [appellant 1 ] voldane rente. (…) 2.18. Cijfermatig ziet het er als volgt uit: (…) Totale fiscale schade € 8.367 2.19. Concluderend heeft [appellant 1 ] vanuit privé-middelen € 17.249,-- moeten betalen aan de B.V. en krijgt daar bij opheffing € 9.882,-- als aandeelhouder voor terug. Hij lijdt dus een schade van € 8.367,- die volledig is toe te schrijven aan het niet kunnen aflossen van de schuld doordat op de daarvoor aangewezen geldmiddelen onrechtmatig beslag was gelegd door [geïntimeerde 1 ]. 8.6. Het hof constateert dat [appellanten ] aldus volgens hun eigen stelling ter zake van de door hen aan de vennootschap betaalde rente slechts schade lijden tot een bedrag van € 8.367,00. Het hof constateert voorts dat dit bedrag een onderdeel vormt van het primair gevorderde bedrag van (in hoger beroep) € 15.265,22. [appellanten ] kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun betoog dat [geïntimeerden ] er bij hun sub 8.2 weergegeven berekening aan voorbijgaan dat [appellanten ] rente over hun schuld aan de vennootschap hebben moeten betalen. Met [geïntimeerden ] is het hof van oordeel dat uit deze berekening volgt, dat [appellanten ] gelet op het door hen ontvangen bedrag van € 48.340,49 aan depositorente - welk voordeel op grond van artikel 6:100 BW in redelijkheid bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking dient te worden genomen - geen schade hebben geleden, zoals primair door [appellanten ] is gevorderd. De primaire vordering van [appellanten ] zal dan ook worden afgewezen. 9. Met grief II komen [appellanten ] op tegen het gedeelte van rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis, waarin is overwogen: Voor zover de gevolgen van die onrechtmatigheid financieel nadeel tot gevolg hebben, kan wettelijke rente verschuldigd zijn over dat financieel nadeel. Van het bestaan van dergelijk nadeel is in dit geval echter niet gebleken. 9.1. In de toelichting op deze grief hebben [appellanten ] - onder verwijzing naar grief I - gesteld dat zij financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige daad van [geïntimeerden ], te weten het bedrag zoals primair is gevorderd. Volgens [appellanten ] zijn [geïntimeerden ] dan ook wettelijke rente verschuldigd over het primair gevorderde bedrag van € 15.265,22. 9.2. Grief II faalt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent grief I. 10. Met grief III komen [appellanten ] op tegen de afwijzing door de rechtbank van de subsidiaire vordering, alsmede tegen hetgeen daartoe is overwogen. 10.1. Evenals de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis heeft overwogen, is het hof van oordeel dat een gefixeerde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente slechts aan de orde is bij niet (-tijdige) voldoening van een verbintenis tot betaling van een geldsom. Anders dan [appellanten ] in hoger beroep meer subsidiair hebben betoogd, is hiervan geen sprake. [geïntimeerden ] zijn hun verplichtingen jegens [appellanten ] nagekomen door storting van de koopsom op de derdenrekening van de notaris. Hoewel het vervolgens door hen gelegde beslag onder de notaris als onrechtmatig moet worden aangemerkt, levert dit op zichzelf geen grond op voor vergoeding van wettelijke interest op de voet van artikel 6:119 BW nu niet is voldaan aan de voorwaarde daarvoor, te weten vertraging in de voldoening van een geldsom. Artikel 6:119 BW leent zich, als een bepaling van uitzonderlijk karakter, niet tot een extensieve interpretatie, zoals [appellanten ] onder verwijzing naar rechtbank Maastricht, 12 maart 2003, NJ 2003, 251 hebben betoogd. 10.2. Ten overvloede wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat [appellanten ] zonder de onderhavige beslaglegging een hoger rendement zouden hebben behaald over het beslagen bedrag, dan het bedrag dat zij als depositorente hebben ontvangen. 11. Grief IV beoogt blijkens de tekst daarvan en de toelichting daarop het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Deze grief heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en zal om die reden verder onbesproken worden gelaten. De slotsom 12. Het hof komt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep onder verbetering van gronden dient te worden bekrachtigd. [appellanten ] dienen als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (salaris procureur: tarief II, 1,5 punt). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt, onder verbetering van gronden, het bestreden vonnis van 29 november 2006; veroordeelt [appellanten ] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden ] vast op € 490,00 aan verschotten en op € 1.341,00 aan salaris voor de procureur; verklaart het arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 augustus 2008 in bijzijn van de griffier.