Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9147

Datum uitspraak2008-08-26
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825598-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu verdachte niet strafbaar wordt geacht voor de bewezenverklaarde feiten en terzake daarvan wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, komt de rechtbank aan de vraag van strafoplegging niet toe en kan de rechtbank daarbij de feiten die ad informandum zijn gevoegd derhalve ook niet betrekken.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825598-07 Datum uitspraak: 26 augustus 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats] [adres] (verdachte verklaart thans te wonen: [adres 1] Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 februari 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (motor)voertuig, met (hoge) snelheid op [slachtoffer 1] in te rijden, althans met vaart is gereden in de richting van [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikelen 287/302 jo artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht) Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Valkenswaard [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem bestuurd (motor)voertuig met (hoge) snelheid op de [slachtoffer 1] ingereden of afgereden en/of heeft verdachte [slachtoffer 1] medegedeeld "Ik krijg je nog wel"; (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 16 december 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk een (buiten)spiegel van een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer 01-825598-07 / dossiernummer PL2217/07-01212) 3. hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2007 tot en met 27 juli 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk - een telefoon en/of een buitenspiegel van een auto op of omstreeks 24 juli 2007, en/of - twee, althans één boodschappenkrat(ten) en/of een bloembak op of omstreeks 25 juli 2007, en/of - één bloempot en/of één of meer planten op of omstreeks 26 juli 2007, en/of - een (tuin)poort en/of het sluitwerk van een (tuin)poort en/of een tuinstoel en/of een tuintafel, op of omstreeks 27 juli 2007, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer 01-821531-07) 4. hij op of omstreeks 18 september 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk een (buiten)spiegel van een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) (parketnummer 01-821531-07) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. T.a.v. feit 1 primair Vaststaande feiten. Verdachte heeft op 30 oktober 2007 te Valkenswaard als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) de oprit bij de woning van zijn ouders opgereden in de richting van zijn vader, [slachtoffer 1], die daar aan het vegen was. Verdachte heeft zijn vader niet geraakt en is voor de woning tot stilstand gekomen.1 Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Volgens de officier van justitie kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn vader zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door te proberen op hem in te rijden. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen. Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft ter terechtzitting – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had om zijn vader te doden dan wel zwaar te mishandelen. Verdachte had zijn remactie al ingezet op het moment dat hij nog niet dicht bij zijn vader was. Zijn vader was al op het stoepje gesprongen en kon daar niet geraakt worden. De moeder van verdachte, [mevrouw X], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet dacht dat verdachte probeerde zijn vader te raken. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van dit feit. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt het volgende. Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij, toen hij op de oprit aan het vegen was, opkeek en verdachte rechtdoor de oprit op zag rijden. In een reflex sprong hij naar de zijkant en kwam op de verhoogde stoep terecht. Als hij niet was weggesprongen was hij vrijwel zeker geraakt.2 Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de auto van verdachte op ongeveer 30 cm van de hoek van het huis tot stilstand is gekomen. Volgens aangever [slachtoffer 1] moest verdachte wel op de rem, omdat hij anders tegen de muur zou zijn gereden. De auto kwam tot stilstand op de plek waar aangever [slachtoffer 1] vlak van te voren stond te vegen.3 Getuige [moeder van verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de auto op 40 à 50 cm van de gevel tot stilstand is gekomen. Haar man ([slachtoffer 1]) stond in de buurt van de gevel.4 Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op een lompe manier de oprit opreed en dat zijn vader een sprongetje maakte.5 Dat was op 2 à 3 meter van de auto vandaan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich kan voorstellen dat zijn vader dacht dat hij hem wilde aanrijden en dat hij zijn vader wel geraakt zou hebben als hij was blijven staan en als hij niet geremd had. De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte – het op korte afstand afrijden op zijn vader - en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat als zijn vader was blijven staan en als hij niet geremd zou hebben hij zijn vader wel geraakt had, dat verdachte tijdens de poging om op zijn vader in te rijden bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zijn vader zwaar zou mishandelen. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. T.a.v. feit 2 en 3 Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Het standpunt van de verdediging. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen: t.a.v. feit 2: - de aangifte van [slachtoffer 1]6; - de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting; t.a.v. feit 3: - de aangifte van [slachtoffer 1]7; - de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. T.a.v. feit 4 Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Het standpunt van de verdediging. Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting ontkend. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt het volgende. Op 19 september 2007 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan en verklaard dat verdachte op 18 september 2007 bij zijn woning is gekomen. Hij zag dat verdachte naar de camper liep die voor zijn woning geparkeerd stond. Hij zag dat hij een buitenspiegel vastpakte en deze omdraaide in een richting waarin hij niet kan draaien. Hij zag later dat er enkele nokjes in het binnenwerk van die spiegel afgebroken waren. De camper is eigendom van aangever en hij heeft niemand het recht of toestemming gegeven deze spiegel te vernielen of te beschadigen.8 In het proces-verbaal bevindingen constateerden de ter plaatse aanwezige verbalisanten later dat het mechanisme binnen in de buitenspiegel van de camper kapot was.9 Zij zagen dat de bedrading los hing.10 Getuige [moeder van verdachte] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op 18 september 2007 bij hen was. Zij hoorde haar man zeggen dat verdachte aan de spiegel van hun camper zat. Zij is toen gaan kijken en zag dat de buitenspiegel al helemaal verdraaid was en dat deze een stand had aangenomen waarin hij normaal gesproken niet kan staan. Zij zag dat verdachte op dat moment ook nog met zijn handen aan de buitenspiegel zat.11 Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 september 2007 bij zijn ouders was. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte 1. op 30 oktober 2007 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorvoertuig op [slachtoffer 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. op 16 december 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel van een auto, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield; 3. in de periode van 22 juli 2007 tot en met 27 juli 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk - een telefoon en - twee boodschappenkratten en een bloembak en - een (tuin)poort en het sluitwerk van een (tuin)poort en een tuintafel, toebehorende aan (slachtoffer), heeft vernield en/of beschadigd; 4. op 18 september 2007 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk een (buiten)spiegel van een auto, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid van de feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De strafbaarheid van de verdachte. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie vordert ontslag van alle rechtsvervolging, omdat, gelet op de rapportages van de psycholoog en de psychiater, de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Het standpunt van de verdediging. De verdediging pleit voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat, gelet op de rapportages van de psycholoog en de psychiater, de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt het volgende. Op 9 mei 2008 heeft drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, een psychologische rapportage omtrent verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer, verkort en zakelijk weergegeven in: “Er is sprake van een chronische psychotische stoornis, die geformuleerd kan worden als een waanstoornis dan wel een psychose in het beloop van schizofrenie. Ten tijde van het onderzoek kreeg de betrokkene antipsychotica waardoor de psychose aan het verbleken was. De betrokkene gebruikte geen medicatie. Zeer aannemelijk is dat de psychose floride was ten tijde van het ten laste gelegde. De betrokkene werd absoluut beïnvloed door de (gevolgen) van de psychotische stoornis. Er was sprake van een psychotisch paranoïde gedachtegang, waarbij de betrokkene zichzelf als speelbal van zijn vader ervoer. Vanwege de psychotische stoornis ging het bergafwaarts met de betrokkene. Hij verkeerde in een sociaal isolement, hij kwam nergens meer toe. Hierdoor voelde hij zich des te meer onder druk staan. De spanning werd uitgeageerd conform de psychotische gedachtegang waarin vader verantwoordelijk is voor alles wat mis gaat in zijn leven. De realiteitstoetsing schoot ernstig tekort. De opvatting dat zijn vader verantwoordelijk is, was absoluut. De psychose beïnvloedde hem absoluut in zijn denken, voelen en handelen. Onderzoekster adviseert om de betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.” Op 16 april 2008 heeft J.R. Nijdam, zenuwarts, een psychiatrische rapportage omtrent verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer, verkort en zakelijk weergegeven in: “Betrokkene is lijdende aan een psychotische stoornis NAO, blijkend uit chronische paranoïde waanideeën die met name gericht zijn op zijn vader. Wat betreft de persoonlijkheid is sprake van afhankelijke en antisociale kenmerken en een sterk minderwaardigheidscomplex samenhangend met een verminderd leervermogen, een lage intelligentie en lichamelijke gebreken in de jeugd. De paranoïde stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. De stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene werd langere tijd sterk beheerst door paranoïde- en complot ideeën gericht op een vroegere vriend, maar met name op zijn vader. Deze ideeën voedden voortdurend betrokkenes woede tegen en teleurstelling in zijn vader. Dit geschiedde in ernstige mate, waarbij de paranoïde stoornis, voorgekomen uit van jongs af aan bestaande frustratie over de relatie met vader betrokkenes realiteitszin verstoorde en zijn handelen bepaalde. Op basis van bovenstaande moet betrokkene dan ook als volledig ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.” De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, nu de bewezenverklaarde feiten hem wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 37, 45, 57, 287, 350. De op te leggen maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie eist ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Het standpunt van de verdediging. De verdediging is van oordeel dat de maatregel niet opgelegd kan worden omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden. De raadsman pleit subsidiair voor het opleggen van een straf, te weten gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Eventueel aangevuld met een taakstraf en een voorwaardelijk deel waarbij begeleiding (ook als dat zou inhouden een behandeling bij de GGZE) voorop dient te staan. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt het volgende. Op 9 mei 2008 heeft drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, een psychologische rapportage omtrent verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer, verkort en zakelijk weergegeven in: De psychose leidt ertoe dat de realiteitstoetsing ernstig te kort schiet; dat de betrokkene zichzelf als slachtoffer ziet en paranoïde opvattingen ontwikkelt. De situatie waarin de betrokkene verkeert na de preventieve hechtenis, is zeer ongunstig. Hij is zijn woning kwijt en heeft geen vast onderdak meer. Er is een slechte sociale structuur. De betrokkene werkt, maar hij heeft schulden bij zijn werkgever en de vraag is hoe lang het goed gaat. De betrokkene is kwetsbaar en kan zich slecht handhaven in de maatschappij. Deze factoren en condities beïnvloedden elkaar negatief. Geadviseerd wordt een klinische behandeling bij GGzE van enkele maanden, gericht op een degelijke resocialisatie, waarbij de betrokkene indien hij gestopt is met medicatie (eventueel) opnieuw hierop ingesteld kan worden. In het resocialisatietraject kan stil gestaan worden bij huisvesting (mogelijk begeleid wonen); werk; de schuldenlast; de sociale contacten. De rechter wordt in overweging gegeven betrokkene, met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis (GGzE). Op 16 april 2008 heeft J.R. Nijdam, zenuwarts, een psychiatrische rapportage omtrent verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer, verkort en zakelijk weergegeven in: Verschillende factoren maken het recidief risico met mogelijk ook verergering van de ernst van agressie hoog. Betrokkene heeft van jongs af aan agressieve gevoelens tegenover zijn vader. Deze zijn verergerd ten gevolge van de psychotische stoornis. Persisteren of weer opflakkeren van de psychose verhoogt het recidiefrisico sterk. Daarnaast levert betrokkenes slechte sociaal maatschappelijk functioneren een risico. Hij heeft geen geld, schulden, geen adequate woonplek en een onzekere werksituatie. Betrokkene heeft beperkte sociale vaardigheden en een slechte stressbestendigheid. Betrokkene is sterk afhankelijk van zijn ouders, dus zal niet goed kunnen functioneren zonder contact met zijn ouders en dus ook het slachtoffer. Ten einde het recidiefrisico te verkleinen is het noodzakelijk dat betrokkene in psychiatrische behandeling komt en blijft. In eerste instantie is klinische behandeling nodig om betrokkene een stabiele omgeving te bieden, zijn medicatie verder goed in te stellen en hem voor te bereiden op terugkeer in de maatschappij met voldoende gegarandeerde ambulante begeleiding en steun. Betrokkene heeft een adequate dagvulling nodig, mogelijk kan hij zijn huidige werk behouden, maar verder ook een beter sociaal steunsysteem en meer contacten. Sanering van zijn financiën, misschien bewindvoering, is eveneens noodzakelijk om een geslaagde resocialisatie een kans te geven. Overwogen moet worden of betrokkene niet beter beschermd dan zelfstandig zou moeten gaan wonen. Ook is het van belang dat bezien wordt in hoeverre de verhouding tussen betrokkene en zijn vader toch in positieve zijn kan worden beïnvloed. Het advies luidt dan ook om betrokkene op basis van art. 37 te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij een reguliere setting voldoende lijkt te zijn en geen specifiek forensische setting nodig is. Er zou naar moeten worden gestreefd om betrokkene voor een in principe korte periode klinisch te behandelen en dan op basis van een voorwaardelijk ontslag, en dus met een duidelijke stok achter de deur, te resocialiseren. De rechtbank neemt de conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten uit de rapporten van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en – gelet op de rapportages van de deskundigen - gevaarlijk voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarden in artikel 37 Wetboek van Strafrecht voldaan. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan voor verdachte op korte termijn grote gevolgen hebben. Hij loopt het risico dat hij zijn baan kwijt raakt en ter zitting heeft hij betoogd dat hij alsdan ook zijn nieuwe huisvesting die hij recentelijk heeft kunnen realiseren niet langer kan bekostigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit zwaarwegende belangen die nog extra gewicht krijgen door het gegeven dat verdachte na het plegen van de delicten er voor een belangrijk deel op eigen kracht in is geslaagd zijn privé-situatie te stabiliseren door het regelmatig gebruik van medicijnen en het vinden en houden van werk. Niettemin zal de rechtbank besluiten tot het opleggen van de maatregel ex art. 37 Wetboek van Strafrecht. Gelet op het recidiverisico, zoals geschetst door de beide deskundigen, welk oordeel de rechtbank overneemt, dient verdachte behandeld te worden. Nu verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is voor de gepleegde feiten heeft de rechtbank niet de mogelijkheid een verplichte behandeling te koppelen aan een voorwaardelijke straf. In de bestaande juridische situatie kan de rechtbank de noodzakelijke behandeling van verdachte slechts waarborgen door verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Het wettelijk instrumentarium biedt geen andere mogelijkheid. Derhalve zal de rechtbank de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten. Dit neemt niet weg dat de rechtbank bij het besluit tot plaatsing van verdachte zich mede heeft laten leiden door de, volgens de inzichten van de psychiater en de psycholoog, te verwachten betrekkelijk korte klinische behandelperiode. ‘Ad informandum’ gevoegde feiten Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft blijkens de dagvaarding naast de ten laste gelegde feiten ook drie feiten ter informatie aan de rechtbank voorgelegd, zodat daarmee bij de strafoplegging rekening kan worden gehouden. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat alle aldus ter informatie voorgelegde feiten bij de afdoening van de onderhavige strafzaak kunnen worden meegenomen. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank slaat geen acht op de ter informatie gevoegde feiten en overweegt daartoe het volgende. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de rechter, onder voorwaarden, bij de strafoplegging rekening houden met een ter informatie gevoegd feit. Verdachte wordt echter, zoals hiervoor is overwogen, niet strafbaar geacht voor de bewezen verklaarde en strafbaar bevonden feiten en zal ter zake daarvan worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank komt aan de vraag naar strafoplegging dan ook niet toe en kan de feiten die in dat verband ter informatie zijn gevoegd daarbij dus ook niet betrekken. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1 primair: poging tot zware mishandeling T.a.v. feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen T.a.v. feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd T.a.v. feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen BESLISSING: T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4: Ontslag van alle rechtsvervolging, zijnde de verdachte niet strafbaar. Legt op de volgende maatregel. T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4: Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit bevel is op 27 maart 2008 reeds geschorst met ingang van 28 maart 2008. Dit vonnis is gewezen door: mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, mr. C.B.M. Bruens en mr. F. van Laanen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier, en is uitgesproken op 26 augustus 2008. 1 Aangifte [slachtoffer 1], blz. 18 van eindproces-verbaal PL2233/07-010550. Verklaring getuige [moeder van verdachte] blz. 28 van eindproces-verbaal PL2233/010550. Verklaring verdachte, blz. 31 en 32 van eindproces-verbaal PL2233/010550. 2 Aangifte [slachtoffer 1], blz. 18 van eindproces-verbaal PL2233/010550. 3 Verklaring getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 mei 2008 RC-nr. 07/2005, blz. 2 en 3. 4 Verklaring getuige [moeder van verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 15 mei 2008 RC-nr. 07/2005, blz. 4. 5 Verklaring verdachte, blz. 31 en 32 van eindproces-verbaal. PL2233/010550. 6 Blz. 7 en 8 van eindproces-verbaal PL2217/07-012129. 7 Blz. 16-18 van eindproces-verbaal PL2217/07-007972. 8 Aangifte [slachtoffer 1], blz. 39-40 van eindproces-verbaal PL2217/07-007972. 9 Proces-verbaal bevindingen, blz. 41 van eindproces-verbaal PL2217/07-007972. 10 Proces-verbaal aanhouding, blz. 35 van eindproces-verbaal PL2217/07-007972. 11 Verklaring getuige [moeder van verdachte], blz. 43 van eindproces-verbaal PL2217/07-007972.